GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 31 ISCtEKOMEir STUKKE». N°. 80. Leiden, den 20 Maart 1900. Ue Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat zij geene bedenkingen heeft tegen het voorstel van Burg. en Weth. van den 23en Maart j.l. (Ing. Stukken n°. 75), tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbouwing van het perceel Breestraat 119 en tot toekenning van eene vergoeding van 150.aan den Hoofdinspecteur van Politie R. Pronk ter bestrijding van zijne kosten van verhuizing naar genoemd perceel. Zij stelt u derhalve voor tot de vaststelling van den overgeleg- den staat van af- en overschrijving ad ƒ1200.en van den staat Model A ad ƒ150.— over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 81. Leiden, 31 Maart 1900. Bij dispositie van Burg. en Weth. van Leiden van 18 Fe bruari 1837 werd ten behoeve van Hendrik Meerburg en zijne successeuren het recht van opstal en gebruik gevestigd op den grond aan het einde van den Vestwal, waarop later de korenmolen »de Oranjeboom" en aanhoorigheden zijn gebouwd, onder bepaling, dat de grond bij amotie van den molen weder vrij aan de stad zou komen en door het bestuur zou worden ingenomen. Thans wordt de molen met daaronder en -neven gebouwde woning, daarbij behoorend pakhuis en stal, aan de Westzijde van de Kalverstraat gelegen en de rechten op den grond, door den tegenwoordigen opstalhouder aan de gemeente te koop aangeboden voor 6050.de somdoor hem zeiven daarvoor indertijd betaald. Het komt ons voor, dat de gemeente van dit aanbod behoort gebruik te maken. Om meer dan een reden toch schijnt het ons wenschelijk dat de gemeente weder de vrije beschikking erlange over het hierbedoelde terrein. Niet alleen begint zich reeds sedert eenigen tijd de behoefte te doen gevoelen aan een ruimeren toegangs weg tot het Plantsoen, maar ook zal men alleen door de amotie van den molen afdoende verbetering kunnen brengen in den woningstoestand van de achter den molen gelegen straten. Zijdgrachten Geeregracht zullen een behoorlijken toegang krijgen tot het Plantsoen, den bewoners van de Kalverstraat zal licht en lucht worden toegevoerd; uit hygiënisch oogpunt zou dus een alleszins betere toestand kunnen worden verkregen. En ook al mocht niet dadelijk tot de afbraak van den molen worden besloten en dus de koop geen onmiddellijk voordeel opleveren, de mogelijkheid om daartoe over te gaan behoort de gemeente toch in hare hand te hebben. Zonder de mede werking nu van den opstalhouder zou daartoe nimmer kunnen worden overgegaandaarom moet o. i. van de thans geboden gelegenheid worden gebruik gemaakt om in den vollen eigen dom van den grond terug te treden. Ook de gevraagde koopprijs schijnt ons zeer billijk toe, wanneer men rekening houdt met de zeer belangrijke uitgaven, welke de tegenwoordige opstalhouder aan den molen heeft ten koste gelegd. Uit den aard der zaak zullen de daarvoor benoodigde gelden uit leening moeten worden gevonden. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering thans in overweging: 1° te besluiten tot den aankoop van: a. den korenmolen »de Oranjeboom" aan den Vestwal, aan het einde der Zijdgracht, met de woonhuizing, daaronder en neven gebouwd, benevens de rechten van den verkooper op den grond, waarop de molen is gebouwd en op den daarom gelegen tuin, kadastraal bekend ten name der gemeente Leiden, als eigenares en van den verkooper, als recht van opstal houder, in sectie A n°. 244, 84 en 85, samen groot 8.22aren; b. een pakhuis aan de westzijde van de Kalverstraat, kadaster sectie E n°. 450, groot 20 cA.; c. een stal aan de westzijde van de Kalverstraat, kadaster sectie E n°. 449, groot 30 cA.; te zamen voor de som van 6050.benevens de kosten van overdracht ad 197. 2° over te gaan tot de vaststelling van den overgelegden suppletoiren begrootingsstaat ten bedrage van ƒ6247.—. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 82. Leiden, 3 April 1900. Naar aanleiding van nevensgaand schrijven van Commis sarissen van de Bank van Leening alhier, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat wij ons geheel met den inhoud daarvan kunnen vereenigen. Ook ons komt het voor, dat in dit geval alleszins termen aanwezig zijn om voor de weduwe van den onlangs overleden controleur der bank, den Heer P. J. C. Dee, door toekenning eener gratificatie voor eens, de materiëele gevolgen van het door haar geleden verlies althans eenigermate te verzachten. Waar de weduwe verplicht zal zijn de ambtswoning, die de overledene voor enkele jaren met groote geldelijke opofferin gen heelt moeten inrichten, weder te verlaten, schijnt het ons billijk dat haar de schade, door den verkoop van het thans overtollige meubilair te lijden, voor een deel door de gemeente worde vergoed. Het bedrag dier vergoeding zou dan overeenkomstig het voorstel van Commissarissen, op ƒ500 kunnen worden bepaald. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan de weduwe van wijlen den controleur der Bank van Leening, den heer P. J. C. Dee, een gratificatie voor eens toe te kennen van 500, het bedrag te vinden uit den post voor Onvoor ziene Uitgaven, waarop thans nog 33382,—beschikbaar zijn. Den desbetreffenden staat model A bieden wij U hiernevens ter vaststelling aan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 31 Maart 1900. Bij ons schrijven van 21 Maart jl. hadden wij de eer UEd. Achtb. kennis te geven van het overlijden van den controleur der Bank van Leening, den heer P. J. C. Dee. In de vergadering van den Gemeenteraad van 25 Maart 1897 tot dat ambt benoemdaanvaardde hij zijne betrekking op den lsten Mei d. a. v.hij heeft ze alzoo nog geen volle drie jaren mogen bekleeden. In dat betrekkelijk kort tijdsver loop evenwel hebben wij hem leeren waardeeren als een in alle opzichten uitnemend ambtenaar, die met onkreukbare (rouw, onverdroten ijver, niet te overtreffen nauwgezetheid en volkomen kennis van zaken de aan zijne zorgen toever trouwde belangen heeft behartigd. Wij wagen het in het belang zijner weduwe een beroep te doen op de welwillendheid van UEdachtb. Bij de aanvaarding zijner bediening was de heer Dee na melijk verplicht de voor den Controleur bestemde woning in de Nieuwsteeg te betrekkenen aangezien hij vóór dien tijd eene veel kleinere woning in gebruik had, bracht dit nood wendig mede, dat hij zich voor de inrichting zijner nieuwe woning niet onaanzienlijke kosten heeft moeten getroosten. Daar zijne weduwe nu niet in de mogelijkheid zal zijn op denzelfden voet te blijven voortleven en zij zich derhalve van een groot gedeelte van het meubilair enzwaarvan zij en haar echtgenoot slechts zoo kort het genot mochten heb ben, zal moeten ontdoen, ligt het voor de hand, dat zij daarbij beduidende schade zal lijden. Onder deze omstandigheden schijnt het ons billijk en alles zins gerechtvaardigd toe, dat die schade, althans' tot zekere hoogte, haar van gemeentewege worde vergoed. Wij nemen daarom de vrijheid UEd.Achtb. beleefdelijk in overweging te geven aan den Gemeenteraad voor te stellen, dat aan de weduwe van den heer Dee eene gratificatie worde toegekend van ƒ500 of van zoodanig ander bedrag als UEd. Achtb. billijk zullen achten. Commissarissen van de Bank van Leening. H. van der Hoeven, Voorzitter. G. H. Kokxhoorn, waarn. Secretaris. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 83. Leiden, 3 April 4900. Onder overlegging van nevensgaande voordracht van het Bestuur van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis, geven wij Uwe Vergadering in overweging tot de benoeming van een regent van deze stichting over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 2 April 1900. Edelachtbare Heeren, Ingevolge uw verzoek in uwe missive van 7 Maart tot ons gericht, en ten vervolge van ons antwoord daarop van 12 Maart 11. hebben wij de eer u thans een voordracht te doen toekomen van twee personen, teneinde de Gemeenteraad daaruit eene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 1