DONDERDAG 8 MAART 1900. 29 pf het geen aanbeveling zou verdienen dat de Raad in speciale gevallen zooals er zich hier misschien een voordoet het recht had van de bestaande verordening af te wijken. En zou het misschien niet, al is het niet nu, door deri tijd in het plan van Burg. en Weth. kunnen liggen om eene dergelijke wijziging voor te stellen De Voorzitter. Waar het geldt eene zeer prirtcipiëele kwestie, die ruim overwogen is, nl. welke minimum-eischen zijn te stellen voor den bouw van woningendaar komt het mij voor, dat het niet gewenscht zou zijn den Raad machti ging te geven daarvan dispensatie te verleenen. Het gevolg daarvan zou zijn, dat de beslissing afhing van de toevallige j samenstelling van eerie raadsvergadering; en waar de een krijgt wat den ander wordt geweigerd, daar is geen recht meer. De Raad zal altijd zijn volkomen te goeder trouw, maar ten slotte zullen we altijd krijgen toestanden, die niet beant woorden aan de eischen, die van te voren goed zijn overwogen. Wanneer die bepaling bestond, zou wellicht hier reden zijn, om dispensatie te verleenenmaar ik zou het toch niet met den heer den Houter eens kunnen zijn, dat het wenschelijk is aan den Raad de bevoegdheid te geven in alle mogelijke gevallen te kunnen afwijken van de eens vastgestelde veror dening. Dat maakt, dat het recht onzeker wordt, en vooral daar, waar het geldt principiëele kwesties, zooals die van den bouw van woningen, welke lang en breed zijn overwogen en toch altijd nog maar zijn minimum-eischen. Nu geeft de heer den Houter zelf toe, dat eene kamer van 2.17 meter hoog werkelijk toch te laag is, terwijl bij de verordening is voor geschreven 2.90 meter. Wat de andere eischen betreft, geef ik toe, dat er verschil is, of eene woning staat op een dijk of in eene nauwe straat; doch de voorgestelde hoogte komt mij ook hier alleszins on voldoende voor. Doch al ware het anders, ik blijf van meening, dat van hoofdzaken geene afwijking bij verordening moet worden toe gelaten. Ook de Raad moet zich vastleggen aan eene veror dening; en wanneer blijkt, zooals onlangs op het punt van de trappen, dat eene verordening niet goed werkt, dan zijn wij altijd bereid de verordening te wijzigen, als de ervaring daaromtrent uitspraak heeft gedaan. Maar de verordening wankelend te maken en door de mogelijkheid van dispensatie al te dikwijls van de voorschriften af te wijken, daar hen ik tegen. Dan komt een stroom van verzoeken om af te wijken van wat wij eenmaal hebben gemeend te moeten eischen als absoluut noodig. Maar natuurlijk leert de praktijk telkens de gebreken eener verordening kennendaarvan wordt aanteke ning gehouden, en al zijn het er maar twee of drie, dan komen wij telkens weder met een wijziging van de verordening bij j den Raad. De heer den Houter. Dank u, M. d. V. De heer de Lange. Ik wil alleen aan het Dag. Bestuur vragen, of dat de 11. IJ. S. M. er opmerkzaam op wil maken, dat sedert hare eerste aanvraag de bouw-verordenirig is ge wijzigd. Blijkbaar toch is zij daarmede, volgens den inhoud van het request, niet bekend; daarin toch wordt gesproken van een trap die buitenwerks 0.80 M. breed is, terwijl de nieuwe verordening die maat stelt voor binnenwerksche breedte. Waarschijnlijk zou de maatschappij daarover niet ge sproken hebben, wanneer zij van de wijziging in de frappen- breedte had geweten. De Voorzitter. Mag ik u doen opmerken, dat de maat schappij hare aanvraag heeft ingediend onder de oude bouw verordening. Maar wij zullen uwen wenk volgen en aan de maatschappij die wijziging meedeelen. Zonder hoofdelijke stemming wordt daarop afwijzend op het verzoek beschikt XIV. Verzoek van ,1. den Os, om ontheffing van het bepaalde bij het eerste lid van art. 11 der verordening op het bouwen en sloopen, bij den bouw van de bovenwoning van het per ceel St. Jorissteeg 30. (Zie lng. St. n°. 49). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming afwijzend op het verzoek beschikt. XV. Voorstel tot regeling der vacanties aan het Gymnasium en de beide Hoogere Burgerscholen in verband met de lustrum feesten. (Zie lng. St. n°. 60). XVI Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor een behoorlijke inrichting van het lokaal bestemd ter afzonde ring van van misdrijf verdachte personen. (Zie lng. St. n°. 54 en 63) Worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. XVII. Voorstel tot het onttrekken aan den openbaren dienst van terreinen aan de Lammermarkt, de le Binnenvestgracht, de Nieuwe Beestenmarkt en de Boommarkt en verpachting dier terreinen ten behoeve van standplaatsen op de kermis. (Zie lng. St. n°. 62). De heer Pera. M. de V.! Ik kan onmogelijk medewerken aan de uitbreiding van de kermis, die ik in elk geval een nadeel acht voor de maatschappelijke samenleving en voor de burgerij eri alles behalve een voordeel. De kermis bestaat en heeft elk jaar haar geregelden gang, maar er uitbreiding aan te geven acht ik in strijd met de algemeene belangen. Mocht nog de opmerking worden gemaakt, dat de kermis in vorige jaren tamelijk veel voordeelen heeft opgeleverd en deze nog vermeerderd zullen worden door het verhuren van meerdere standplaatsen, dan zeg ik, dat ik betwijfel, of die voordeelen er zullen zijn. Naarmate er meerdere gelegenheden komen om pleizier te maken, zullen wellicht de standplaatsen minder opbrengen, omdat ook hier de concurrentie de waarde daarvan wel zal verminderen. Ik zie in de kermis geen financieel voordeel voor de gemeente en omdat ik haar een nadeel acht voor de samenleving, zal ik tegen dit voorstel stemmen. De Voorzitter Ik kan daarop alleen antwoorden, dat dit voorstel niet de strekking heeft om uitbreiding te geven aan de kermis; het geldt alleen het verhuren van standplaatsen in plaats van het toepassen van het tarief. Ik behoef wel niet te zeggen, dat het zeer moeielijk is om bij eene gelegenheid als deze over de principieele zaak zelve te spreken. De heer den Houter. M. d. V.! Als het mij veroorloofd is, zou ik even willen opmerken, dat ik vóór dit punt zal stem men, maar datvik het niet gaarne doe. Voor de overwegingen van den heer Pera gevoelen ik en ook anderen met mij veel. Ik zal echter vóór dit voorstel stemmen, omdat ik meen, dat de quaestie van de kermis beter apart kan besproken worden dan bij de behandeling van een onderdeel. Wij kunnen onze aandacht er dan geheel aan wijden en desnoods een apart voorstel indienen. Dit is de eenige reden, waarom ik mijne stem niet aan dit voorstel zal onthouden. De Voorzitter. Verlangt iemand hoofdelijke stemming? De heer Pera. Ja, M. d. V. Het voorstel wordt vervolgens met 19 tegen 1 stem goed gekeurd. Voor stemmen de hoeren L. Driessen, Kaiser, De Goeje, Hasselbach, Van Dissel, P. J. Van Hoeken, J. P. Driessen, Kroon, Van Rhijn, De Lange, A. J. Van Hoeken J.J.z, Den Houter, Van Lidth de Jeude, Zaaijer, Fockema Andretq, Zillesen, Dek- huyzen, Korevaar en Juta. Tegen stemt de heer Pera. XVIII. Voorstel tot verhooging van de beschikbaar gestelde gelden voor de verbouwing van het Raadhuis in verband met de verplaatsing van het Bureau van Gemeentewerken. (Zie ing. St. n°. 56 en 63). Dit voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofde lijke stemming goedgekeurd. XIX. Behandeling van de in de raadsvergadering van 15 Februari j 1. aangehouden motie van den heer Mr. S. J. Fockema Andrese. De heer Fockema Andreae. M. d. V. In de vorige ver gadering heb ik mijne motie reeds toegelicht, maar het is mij aangenaam, dat U mij veroorlooft nog enkele opmerkingen te maken over één punt, dat ik, naar ik hoop, op deze wijze uit het debat kan verwijderen. Er is namelijk in de vorige vergadering twijfel geopperd en ik heb dat ook in de courant door een Leidsch burger, die zich niet bekend maakt, zien doen over de vraag, of het wel practisch zou zijn, oefeningen te doen houden met de Flobertbuks en of die oefeningen wel waarde hadden. Nu geloof ik, dat ik op die vaag een afdoend antwoord kan geven en dat dat antwoord bevestigend mag luiden. De oefeningen met de Flobertbuks hebben waarde. Daarvoor kan ik mij in de eerste plaats beroepen op eene beschikking van den Minister van Oorlog van 30 Sept. 1897, waarbij o. a. is bepaald, dat aan het Bestuur van elke weer- baarheids-vereeniging, met koninklijke toestemming opgericht, voor ieder geweer-dragend lid een geweer M. 71 met toe- behooren kan worden verstrekt,' alsmede enkele kamergeweren met toebehoorendat zijn de Flobertgeweren. Dus op kosten van het Rijk worden Flobertbuksen gegeven aan weerbaarheids- vereenigingen, zoodat de oefeningen daarmede dus praktisch worden geacht. Maar ik heb getracht mijzelf nog meer zekerheid te ver schaffen dan mij werd gegeven door die ministerieele be schikking, om, indien mij inderdaad mocht blijken, dat de oefeningen met de Flobertbuks waren zonder waarde, mijne motie in te trekken. Het tegendeel is mij gebleken. Ik heb

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 3