DONDERDAG 15 FEBRUARI 1900.
21
voordat wij den belastingschuldige in de gelegenheid hebben
gesteld bij zijn beschrijvingsbillet toe te lichten zijne aangifte,
of bij dit billet te vragen om mondeling de aangifte toe te
lichten.
Wanneer men deze twee voorstelen naast elkander legt,
dan zal het ieder duidelijk zijn, dat het voorstel van Burg.
en Weth. oneindig de voorkeur verdient boven dat van den
heer van Hoeken. En waarom?
Wij oordeelen eerst wanneer wij onderzocht hebben. De
heer van Hoeken wil ons eerst een voorloopig vonnis laten vellen
voordat wij volledig hebben onderzocht, en het volledig on
derzoek doen instellen nadat Burg. en Weth. zich eerst een
voorloopig oordeel hebben gevormd; hij spant dus eigenlijk
eenigszins de paarden achter den wagen.
En wat is nu het bezwaar tegen het stelsel van den heer
van Hoeken
Wanneer Burg. en Weth. eerst een voorloopig oordeel ge
veld hebbendan zijn zij natuurlijk eenigszins gepraejudicieerd.
Wij geven eerst ons voornemen te kennen om de aangifte te
verhoogen, en eerst daarna komt de belastingschuldige bij
ons om ons te overtuigen dat wij onjuist oordeelen. Hij komt
dus bij een rechter die een voorloopig vonnis heeft uitgespro
ken, en het spreekt van zelf, dat die rechter licht een minder
onbevooroordeeld vonnis velt, dan wanneer hij een definitief
oordeel moet vellen, na eerst den belastingschuldige gehoord
te hebben.
In de tweede plaats is aan het stelsel van den heer van
Hoeken een enorme last verbonden voor de administratie, en
houdt het het opmaken van het kohier aanzienlijk tegen.
Ik neem nu, let wel, het voorstel van den heer van "Hoeken
zooals hij dit heeft ingediend en dat op zichzelve met de proef
van het vorige jaar niets te maken heeft.
Wat wil nu de Commissie van financiën? Zij noodigt Burg.
en Weth. uit, om de proef, in het vorige jaar genomen, in
haar vollen omvang te herhalen. Nu begin ik dit te zeggen,
dat Burg. en Weth. het eerste gedeelte en wel hot voornaamste
gedeelte van die proef niet alleen dit jaar, maar in het vervolg
steeds willen in acht nemen bij het opmaken van het kohier,
dus alle belastingschuldigen in de gelegenheid willen stellen
schriftelijk of mondeling hunne opgaven toe te lichten. Wij
zullen ieder toelaten, al kwamen er 7000; maar verder willen
wij niet gaan. Wanneer wij ons oordeel hebben gevormd,
brengen wij dat bij den Raad zonder kennis te geven
van onze meening aan de belastingschuldigen met één
uitzondering echter, n.l. dat wij den belastingschuldige
kennis geven daarvan alleen in dit geval en dat is ook
geschied in het vorige jaar dat de belastingschuldige
zich op dezelfde wijze heeft aangegeven als het vorige
jaar, in welk geval er dus voor hem geen redenen zijn om
aan Burg. en Weth. die aangifte toe te lichten, en evenmin
om aan Burg. en Weth. een onderhoud te vragen om die aan
gifte te verdedigen, want hij zegt eenvoudig: ik heb aangifte
gedaan precies als het vorige jaar; in dat geval dus, wanneer
de belastingschuldige eene aangifte doet geheel overeenkom
stig zijn aanslag van het vorig jaar, en wij meenen dat die
moet worden verhoogd, hetzij omdat de omstandigheden ver
anderd zijn doordat door erfenis of wat ook zijn inkomen is
vermeerderd, of omdat later is ontdekt, dat de aangifte van
het vorige jaar te laag is geweest in dat geval zijn wij
volkomen bereid den belastingschuldige eene kennisgeving te
sturen van het voornemen om zijn aanslag te verhoogen, en
hem op te roepen om zijn aangifte nader toe te lichten.
Overneming van het tweede deel van de uitnoodiging van
de Cummissie van Financiën heeft daarentegen zeer over
wegende bezwaren. Nu is ons eerste bezwaar hetzelfde wat
het bezwaar is tegen het dubbele onderzoek, dat de heer van
Hoeken wenscht, n.l. dat ook de Commissie van Financiën
wenscht, dat nadat een ieder in de gelegenheid is geweest
zijne bezwaren bij Burg. en Weth in te brengen, nog eens
door ons van onze voorloopige beslissing kennis gegeven wordt
en zij in staat worden gesteld ten tweede male bij ons
te komen. Die menschen verdienen dat absoluut niet. Zij zijn
allen in de gelegenheid geweest bij ons te komenzij hébben
hun schriftuur kunnen toezenden bij de inzending van het
beschrijvingsbillet, zij hebben op dat billet kunnen vragen:
ik wensch door Burg en Weth. gehoord te wordendus
wanneer zij niet komen, dan is dat eigen schuld, en kan niet
worden gevergd, dat Burg en Weth. hen nog eens ten tweede
male daartoe in de gelegenheid stellen. En dat is ook volstrekt
niet noodig, want daarvoor bestaat de reclame; daarvoor is
aan den belastingschuldige gegeven een ruime reclame-tijd
van drie maanden bij den Raad en daarna nog één maand
bij Gedeputeerde Staten. Zij kunnen dus nooit in hunne rechten
worden gekrenkt, ook wanneer zij door eigen verzuim niet
zijn gehoord door Burg. en Weth. En in de derde plaats wen-
schen wij dat niet te doenomdat het resultaat daarvan
zooals in de stukken is aangetoond, uiterst pover is geweest.
Wij hebben in het vorige jaar niet minder uitgezonden dan
2989 kennisgevingen aan menschendie wij meenden dat
hooger moesten worden aangeslagen; en daarvan zijn 1789
onbeantwoord gelaten.
Nu is dit het resultaat, dat van de bijna 3000 aangeschrevenen
slechts 77 belastingschuldigen gelijk hebben gekregen, dus
nog niet 1 van het geheele getal aangeslagenenen die
menschen hadden dit alles kunnen voorkomen door de eerste
maal bij het beschrijvingsbillet hunne aangifte toe te lichten.
Nu zegt de Commissie van Financiën, dat het werk dat
Burg. en Weth. met de zaak hebben gehad al heel gering is,
want dat voor het lezen der brieven, slechts noodig zijn geweest
X uren. Ja, het lezen van de brieven die bij Burg. en
Weth. komen en daar behandeld worden! Maar de Commissie
zal toch niet denken dat dit al het werk is. Hoe gaat dit toe
Eerst wordt opgemaakt hoeveel kennisgevingen moeten worden
verzondendan moeten zooals hier nu is geschied de 2989
kennisgevingen worden ingevuld, ingepakt, van adres voorzien
en bezorgd. Nu zijn er van die 2989 kennisgevingen terug
gekomen 1200 antwoorden. Die moet de Burgemeester alle
openen en lezen. En al heeft men nu wel leeren lezen, zoodat
men met een oogopslag kan zien of er iets in staat dat de
moeite waard is, alle brieven die eenigszins belangrijk zijn
moet ik toch lezen, en dan worden zij, soms door mij van
eenige aanteekening voorzien, gezonden naar de financieële
bureaux. Daar worden zij gesorteerd, onderzocht, de belasting
ambtenaren gaan de wijken in om de bezwaren te onderzoeken,
en al de brieven die ten slotte aanleiding geven tot een onder
zoek door Burg. en Weth., bereiken dan Burg. en Weth. Door
dezen worden zij gelezen en onderzocht en vervolgens weder
besproken met de Commissie voor de belasting, nadat sommige
belastingschuldigen nogmaals zijn opgeroepen om door Burg.
en Weth. gehoord te worden. Én daarna wordt eindelijk het
kohier opgemaakt. Dat alles kost oneindig veel meer tijd dan
de Comm. van Fin. onderstelt, en dan verkrijgt men het povere
resultaat dat 77 menschen slechts in het gelijk zijn gesteld.
En aan het verzuim van die 77 menschen, die hetzelfde resulr
taat hadden kunnen bereiken wanneer zij zich in het eerste
stadium tot Burg. en Weth. hadden gewend, is het dan te
danken, dat aan Burg. en Weth. en aan de geheele admini
stratie zooveel last wordt veroorzaakt, terwijl zij toch ten slotte
niet zouden benadeeld worden, want zij hebben 4 maanden
om te reclameeren. Verder wijs ik er op, dat door die tweede
behandeling het opmaken van het kohier aanmerkelijk wordt
vertraagd, door al het onderzoek dat toch moet plaats hebben.
Bovendien heeft het onderzoek ons geleerd, dat de belasting
schuldigen door dezen maatregel enorm ontstemd zijn. Vroeger
waren zij alleen ontstemd wanneer zij hun belastingbillet thuis
kregen. Nu zeggen de heer van Hoeken en de Comm. van
Fin., dat die ontstemming vroeger ook bestond maar zoo niet
bekend was bij Burg. en Weth., doch in elk geval is ons in
het jaar waarin dan volgens de heeren zoo prachtig is gewerkt,
gebleken van die ontstemming. Wij hebben dikwijls zeer onge
paste brieven te lezen gekregen, de ontstemming was bepaald
groot en door den maatregel eer toegenomen dan verminderd.
Het bezwaar is, dat er ontstemming bestaat. Dat kan in de
wereld niet worden tegengehouden, maar dan behoort die ont
stemming te worden gericht tot den Raad de Raad is het
lichaam, dat volgens de wet het kohier vaststeltmaar niet
tegen Burg. en Weth., die nu de ontstemming hebben genotert.
Ik ben volkomen bereid voor de gemeente vele lasten te torschen,
maar ik vang niet gaarne de klappen op, die voor anderen
bestemd zijn.
De heer van Hoeken heeft in zijne nadere memorie gezegd,
dat wanneer zijn voorstel werd aangenomen, een billijk kohier
zou worden tot stand gebracht; hij zegt: vroeger werden de
belastingschuldigen geoordeeld zonder zich verdedigd te heb
ben. Nu geloof ik dat werkelijk de heer van Hoeken de eerste
zal zijn om toe te geven, dat dit niets anders is dan eene
rethorische phrase in zijn betoog. De bewering toch is vol
komen onjuist, want nooit is iemand afgewezen, als hij tot
ons kwam; zoolang ik burgemeester ben, hebben noch ik,
noch Burg. en Weth. ooit geweigerd iemand te hooren, die
kwam klagen. Laat men zich toch van zulke phrases ont
houden, die nergens anders voor kunnen dienen dan om
ontevredenheid onder de burgerij te wekken!
De heer van Hoeken beroept zich bij de verdediging van
zijn voorstel, of eigenlijk bij zijne conclusie, op wat door
mij is gezegd in de raadszitting van 1 Dec. 1898 tot den
heer den Mouter: «Theoretisch heeft de heer van Hoeken
volkomen gelijk dat hebben wij altijd erkend." Dat heb
ik ook werkelijk gezegd in de raadszitting, waarin zijn voor
stel werd behandeld. Maar niemand van de heeren zal mij
voor zoo onnoozel aanziendat ik mij daarmede werkelijk
een warm voorstander heb betoond van het voorstel van den
heer van Hoeken. Ik heb dat bestreden en ik bestrijd dat
nog. Wat ik heb willen zeggen, is dat het uitgangspunt van
den heer van Hoeken volstrekt niet nieuw is; dat dit is een
kwestie, die reeds drie- vier malen in den Raad is geweest,
en dat ik het zeer billijk vind, dat ieder belastingschuldige
in de gelegenheid wordt gesteld om zijne opgave toe te lich-