DONDERDAG 15 FEBRUARI 1900.
15
22500.— voor dit jaar al volkomen gedekt Wellicht zijn
Commissarissen door afgesloten contracten niet geheel vrij
meer om de prijzen van cokes en koolteer te verhoogen.
Misschien is de winstderving op eene andere wijze te ver
rekenen, nl. door overschrijving uit den post Onvoorziene
Uitgaven, waarop nog beschikbaar is een bedrag van ruim
37000. Neemt men daarvan af de minder te behalen winst
ad 22500.—. dan blijft er toch nog altijd een betrekkelijk
groot bedrag op Onvoorziene Uitgaven over, van ongeveer
15 000.
Mocht daartegen evenwel bezwaar bestaan en de winstderving
ten gevolge der hooge kolenprijzen niet kunnen vergoed worden
door de bijproducten, die voor het grootste gedeelte worden
betaald door niet ingezetenen van Leiden verreweg het
grootste gedeelte der cokes en de koolteer geheel, wordt ver
kocht buiten Leiden dan zou ik er de voorkeur aan geven
om des noods de inkomstenbelasting met een te verhoo
gen, liever dan eene verhooging van den gasprijs. Een ver
hooging toch van den gasprijs met 10% drukt uitsluitend
op de gasverbruikers en deze zijn niet in dezelfde mate gas-
verbruikers als zij zijn bijdragers in de stedelijke inkomsten
belasting. Eene dergelijke regeling zou ik veel billijker vinden,
ook omdat het winstcijfer van de gasfabriek toch altijd nog
belangrijk genoeg is, want trekt men van de geraamde winst
ad 58000. - 22500,af, dan blijft er nog altijd eene
winst van ongeveer 36000.over.
De heer Pera. M. d. V.! Deze geschiedenis heeft mij in her
innering gebracht het gebeurde met de oprichting van eene
petroleummaalschappij eenige jaren geleden, ten gevolge
waarvan eene fim/enlandsche onderneming ons noodzaakte
veel te hooge prijzen voor de petroleum te besteden, waaraan
weinig of niets gedaan kon worden, omdat zij niet door de
wet te treffen is. Nu hebben wij hier een bmnenlandsch syn
dicaat gekregen, bestaande uit een vijftal personen of firma's,
dat het zoover heeft gebracht, dat de Duitsche mijneigenaren
in Nederland geen steenkolen meer leveren dan aan het syn
dicaat. De Nederlandsche steenkolen verbruikers zijn dus aan
handen en voeten gebondenovergeleverd aan genoemd svn-
dicaat, en nu* is bij mij de vraag opgekomenof daaraan
niets is te doen. Waar moet het toch ten slotte naar toe
wanneer de geheele steenkolenhandel in handen blijft van eene
maatschappij van vijf deelnemers. Ik zou er dus sterk voor zijn
om den gasprijs niet te verhoogenmaar te zien of geen
andere maatregelen kunnen worden genomen om de wille
keurige prijsbepaling van het syndicaat tegen te gaan. Hoe
dit zal moeten geschieden weet ik niet, maar er zijn wellicht
anderen die daarvoor wel een weg weten te vinden Ik vind
het verschrikkelijk dat wij nu genoodzaakt worden den gas
prijs te verhoogen, alleen door de dwinglandij van een syn
dicaat. Voor het oogenblik zou ik dus den gasprijs willen
laten zooals hij nu is.
De heer van Hamel. Volgens het jaarverslag over 1898
door Commissarissen uitgebracht, was de kostende prijs van
het gas per M3 3.116 cent; d. w. z. de productieprijs 2 389
centwaarbij dan komt aan rente en aflossing 0 473 cent en
voor het uitbreidings- en vernieuwingsfonds 0.254 cent, te
samen 3.116 cent; (lus nog een belangrijk verschil met wat
den gasverbruikers in rekening wordt gebracht. Volgens het
verslag over 1891 bedroeg de kolenprijs ƒ9.74, aan de fabriek
10.29; en toch werd in datzelfde jaar eene winst gemaakt
van ƒ34.772 97'/4. In het verslag over 1890 staat vermelddat
de winst minder is dan begroot werd, hetgeen aldus wordt
gemotiveerd, »dat dit een noodzakelijk gevolg is van de ver-
«hooging van den kolenprijs, maar dat daarentegen een
«hoogere prijs voor de cokes werd gemaakt". Daarin lees ik
verder dat door commissarissen wordt gezegd, dat »al is het
«geraamde winstcijfer niet bereikt en dat zeker voorna-
mei ijk door verhooging van den kolenprijs zij zich toch
verklaarden vóór eene verlaging van den gasprijs van 6 ct.
tot 5 ct. Ik vind daarin aanleiding om voor alsnog niet over
te gaan tot verhooging van den gasprijs.
De heer P. J. van Hoeken. Ik vereenig mij geheel met het
gesprokene door den laatsten spreker. Twee keeren heb ik er
toe medegewerkt, om den gasprijs te verlagen, een keer met
2 cent en een keer met 1 cent; ik zal, tenzij ik van de nood
zakelijkheid daartoe word overtuigd, er niet licht toe mede
werken, om den gasprijs nu weer te verhoogen. Ik zou er veeleer
voor zijn het ontbrekende te putten uit den post voor onvoor
ziene uitgaven.
De heer Kaiser. Mag ik u eene vraag doen, M. d. V.
In n°. 32 van de Ing. St. staat: «Ten slotte kunnen wij u
nog mededeelendat de gasfabriekindien de prijs van het
gas geen verhooging ondergaat, in 1901 vermoedelijk eene
mindere bate zal opleveren van ƒ42.560.—, welk bedrag bij
verhooging van den prijs van het gas met cent per M\
tot ƒ12 560. zal worden teruggebracht." Nu meen ik dat
daarin eene drukfout geslopen is, en dat het cijfer niet moet
zijn ƒ42.000.maar ƒ32.000.makende een verschil van
ƒ10.000.Ik heb getracht uit de jaarverslagen '18971898
op te maken welk verschil zou maken de stijging van den
kolenprijs zooals die opgegeven wordt. Nu krijg ik over 1897,
daarbij in aanmerking nemende, dat de drie eerste maanden
van het jaar betrekkelijk meer kolen gebruikt worden dan in
de andere negen maanden voor 1897 geeft dat eene ver
houding van 67 139, en voor 1898 eene verhouding van
69149 eene winstderving van ƒ33.183.— en voor 1898
32.949.Dat zou dus kloppen met het getal dat is opgegeven
voor 1901als de eerste 4 eene 3 wasdaarom vraag ikis
mogelijk eene drukfout ingeslopen?
De Voorzitter. Ik zal het beantwoorden van die vraag en
de verdediging van het voorstel overlaten aan den president
van de commissie voor de gasfabriek, die het woord gevraagd heeft.
Maar omdat de heer Kaiser heeft gewezen op mijn advies
eenige jaren geleden door mij als lid van den Raad uitge
bracht, wil ik thans aan den Raad wel zeggen, dat ik wer
kelijk in dat opzicht geheel en al van meening ben veranderd.
Niet hierin dat ik den gasprijs niet gaarne zoo laag mogelijk
zou wenschen te houden, maar na rijp onderzoek ben ik tot
de conclusie gekomen, dat het onjuist is te meenen, dat de
gasfabriek voor de gemeente zooveel winst afwerpt, als be
weerd wordt. Dat is niet waar. De geheele financieele ver
houding van de gemeente tegenover de gasfabriek is slechts
figuratief. De gasfabriek betaalt niets voor het leggen van haar
buizennet in gemeentegrond; niets voor het groote terrein
dat zij in gebruik heeft; niets als huur voor de gebouwen,
niets als huur voor de woning van den Directeur.
Men kan dus eene gemeentelijke gasfabriek niet vergelijken
met eene gewone industrieele onderneming met wie de gemeente
gecontracteerd heeft. Had men hier eene particuliere gasfa
briek, dan zou voor alles wat ik zoo even noemde aan de
gemeente moeten worden betaald. Het zoogenaamde winst
cijfer van onze gemeente-gasfabriek is dus verschrikkelijk
opgeblazen. In Den Haag wordt door de gasfabriek aan de
gemeente betaald ƒ1 50 per strekkende meter, voor het leggen
van pijpen in den gemeentegrond.
Nu bedraagt het getal strekkende meters buizen hier in
Leiden ruim 53000, evenveel als de stad inwoners heeft, zoo
dat wanneer men bovengenoemde regeling ook hier had inge
voerd, de gemeente zou ontvangen 53000 x 150 ƒ79500.—
Wat blijft er nu over van onze winst
In Zwolle rekent de gemeente 2 cent voor elke M3 ver
bruikt gas, voor al de faciliteiten door haar aan de gasfabriek
verleend. Nu is hier verbruikt 5'/, millioen M3 gas, en
zou de gemeente naar de Zwolsche berekening moeten ont
vangen een bedrag van ƒ110000.Daarbij komt nog iets.
Wij moeten nooitvergeten dat eene gasfabriek altijd is
eene speculatieve onderneming. Wij weten bijv. niet welken
invloed de electriciteit zal hebben op het verbruik van gas,
dus hoe meer wij uit het gas trekken tegenwoordig, hoe
beter, want later kan de winst zeer aanzienlijk dalen. Het is
dus volkomen billijk, dat de gemeente van eene dergelijke
onderneming meer winst ontvangt dan van andere gemeente
eigendommen.
Dat zijn de redenen waarom ik teruggekomen ben op mijne
vroegere meening.
Het is dan ook ons voornemen om wanneer wij wat meer
tijd hebben, deze zaak eens opzettelijk met Commissarissen
van de gasfabriek te bespreken, om te zien of het niet wen-
schelijk is eene andere regeling te maken ten aanzien van de
verhouding tusschen gemeente en gasfabriek. Want, ik herhaal
dit, het hooge winstcijfer dat men altijd zoo doet klinken is
absoluut onjuist; dat is niet alles winst van de gasfabriek,
doch voor een groot deel gewone inkomst, welke ook van
eene particuliere onderneming in de gemeente-kas zou vloeien.
De heer Juta. Een enkel woord aan den heer Kaiser. Zijne
redeneering is gebaseerd op de praemisse, dat de winst van
de gasfabriek nu de dubbele zou zijn van het gemiddelde der
winst in de laatste 10 jaren behaaid. De heer Kaiser is vele
jarerr Commissaris van de Gasfabriek geweest en hij zal dus
wel juiste cijfers hebben gegeven. Maar juist daarom bevreemdt
het mijdat hij zoo volkomen onjuist citeert. Om zulks aan
te toonen wensch ik nog eenige jaren meer terug te gaan, tot
b. v. het jaar '1881; en dan lees ik daar: «de winst na aftrek
van de voor aflossing bestemde gelden (dat moet men wel
in aanmerking nemen) was in 1880 ƒ63.000, 1881
ƒ51,000 (ik noem maar ronde cijfers), 1882 ƒ54,000,1883
- 58,000, 1884 ƒ68,000. 1885 - ƒ50.000,1886 - 57,000,
1887 57,000, 1888 56,000 dat is al zoo ongeveer de
zelfde winst die het ongeveer nu is. Ga ik verder, dan komen
een paar ongunstige jaren; dat zijn twee jaren, waarin de
winst van de gasfabriek minder is geweest, n 1. 37,000 en
ƒ34,000. De heeren zullen zich wel herinneren, dat dientenge
volge het percentage van de gemeentelijke heffing onder die
ongunstige omstandigheid vrij hoog is geweest, hetgeen in de
gemeente toen zeer veel ontevredenheid heeft verwekt Na