GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
inc;ekome^ stukken.
1
No. l.
Leiden, 20 December 4899
Aan den Raad der Gemeente Leiden,
De Plaatselijke Schoolcommissie heeft de eer aan den Raad
der Gemeente Leiden de volgende dubbeltallen aan te bieden
ter voorziening in de vacatures, die den Bisten December in
genoemde commissie ontstaan.
Vac. Pera.
Vac. Leendertz.
Vac. Driessen.
Vac. Kroon.
W. PERA.
J, M. O BR EEN.
C. J. LEENDERTZ.
Dr. W. DE JONG.
i F. 11. A. DRIESSEN.
I Dr. P. H. DAMSTE.
j Dr. A. W. KROON Jr.
I J. DE LANGE.
Namens de Plaatselijke Schoolcommissie,
De Secretaris,
D. C. Hesseling.
No. 2.
Leiden, 22 December 1899.
Aan den Gemeenteraad.
Leiden15 December 1899.
't Welk doende,
J. D. Filippo.
NTo. 3.
Leiden22 December 1899.
Tevens echter meenen wij in dit bijzonder geval als ons
gevoelen te mogen uitspreken, dat het billijk zou zijn, indien
ook de Raadscommissie van oordeel is, dat de perceelen niet
meer ter bewoning geschikt gemaakt kunnen worden, de
ontruiming daarvan niet vóór den len Mei 1900 te gelasten.
Aan den Gemeenteraad. Burg en Weth. van Leiden.
Onder overlegging van nevensgaand adres van Dr. J. D.
Filippo en het daaromtrent uitgebracht advies van den Iloog-
leeraar-Directeur van het Pharmaceutisch Laboratorium, geven
wij Uwe Vergadering in overweging Dr. Filippo met ingang
van 1° Januari 1900 wederom voor den tijd van één jaar te
benoemen tot gemeentelijke scheikundige.
Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 19 December 1899.
Ik heb de eer U te berichten dat ik er prijs op stellen zal
Dr. J. D. Filippo als gemeentescheikundigetezien gecontinueerd, j
De Hoogleeraar-Directeur van het Pharmaceutisch
Laboratorium der Rijks- Universiteit te Leidenj
H. P. Wijsman.
Aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren!
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Dr. J. D.
Filippo, scheikundige der gemeente, dat hij voor het jaar
1900 wederom in aanmerking verzoekt te komen voor debe
trekking van gemeentescheikundige.
Door de Commissie, bedoeld bij art. 1 der Verordening op
de Onbewoonbaarverklaring, is op ons verzoek een onderzoek
ingesteld naar den toestand der perceelen 2e Looierstraat n°.
73 en 75, waaruit haar gebleken is, dat de perceelen inden
toestand, waarin zij verkeerenniet ter bewoning geschikt
gemaakt kunnen worden. Het door haar uitgebracht en ter
kennis van den eigenaar gebracht proces-verbaal heeft dezen
geen aanleiding gegeven tot het inbrengen van bezwaren.
Alleen spreekt hij den wensch uit, dat de ontruiming der
perceelen niet vóór 1 Mei 1900 zal worden gelast, omdat hij
toch reeds van plan was deze perceelen tot wolpakhuis in te
richten en de bewoners in de wintermaanden niet zoo ge
makkelijk een andere woning kunnen betrekken.
Wij zouden gemeend hebben in dit bijzondere geval de
zaak hierbij te kunnen laten, ware het niet, dat art. 7 der
verordening het onderzoek van eene Raadscommissie impera
tief voorschrijft, wanneer ons college met de in art. 1 be
doelde commissie van oordeel is, dat een gebouw niet meer
ter bewoning geschikt te maken is.
Wij geven Uwe Vergadering daarom in overweging over te
gaan tot de benoeming van eene commissie van 3 leden, ten
einde de zaak te onderzoeken, omtrent hare bevindingen een
met redenen omkleed verslag aan den Raad uit te brengen
en hare conclusie in een concept-raadsbesluit te formuleeren.
N°, 4. Leiden, 22 December 1899.
Aangezien ons bij onderzoek gebleken is, dat Bertha Zeverijn,
leerlinge der Hoogere Burgerschool voor Meisjes, den 31en
December a. s.wegens vertrek naar elders, deze onderwijs
inrichting zal verlaten, geven wij U in overweging aan
Mevrouw de Wed. S. B. Zeverijn vrijstelling te verleenen van
het voor hare dochter over de laatste twee kwartalen van
den loopenden cursus verschuldigde schoolgeld.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 12 December 1899.
De ondergeteekende heeft de eer te berichten, dat hare
dochter Bertha, leerlinge der Hoogere Burgerschool voor
Meisjes alhier, de Gemeente met ultimo December a s. zal
verlaten, reden waarom adressante UEdelachtbaren verzoekt
haar vrijstelling van de betaling van schoolgeld der twee
laatste kwartalen, te verleenen.
Wed. S. B Zeverijn
geb. C. W. van Gordt.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
NE
Leiden, 28 December 1899.
Naar aanleiding van een voorstel van den heer A. J. van
Hoeken J.Jzn. om art. 15 der verordening, regelende de heffing
van eene plaatselijke directe belasting, als volgt te wijzigen:
)iBij onvoldoende of te lage aangifteter beoordeeling van
Burgemeester en Wethouders, of bij het niet inleveren van de
beschrijvingsbiljellen, berichten Burg. en Weth. den belang
hebbende schriftelijk, in welke klasse zij voornemens zijn hem
te rangschikkenen stellen zij hem eenen termijn van acht
dagen, binnen welken hij desverlangende, hetzij schriftelijk,
hetzij mondeling, zijn bezwaren kan inbrengenwerd in Uwe ver
gadering van den lsten December 1898 op voorstel van de
Commissie van Financiën zooals dit eenigszins gewijzigd door
Burg. en Weth. was overgenomen, besloten
1° Burgemeester en Wethouders uit te noodigen in de Be
schrijvingsbiljetten der plaatselijke directe belasting te vermel
den, dat belastingschuldigen, die hunne aangifte mondeling
bij Buig. en Weth. wenschten toe te lichten, daartoe in de
gelegenheid zouden worden gesteld, wanneer zij hun verlangen
daartoe op het beschrijvingsbiljet hadden te kennen gegeven;
2° Burg. en Weth. uit te noodigen, bij wijze van proef, bij
de behandeling van het kohier der plaatselijke directe belasting
over 1899, in geval van toepassing van art. 15 der verordening,
den belastingschuldige in de gelegenheid te stellen schrif
telijk zijn bezwaren in te brengen en wanneer daartoe naar
hunne meening aanleiding bestond, den reclamant nog nader
mondeling te hooren
3° Burg. en Weth. uit te noodigen van den uitslag dezer
proef mededeeling te doen aan den Raad;
4° de behandeling van het voorstel van den Heer A. J. van
Hoeken J.Jzn. inmiddels aan te houden.
Hoewel nu de behandeling van het kohier over 1899 nog
niet geheel is afgeloopen, met name de uitkomsten van de
behandeling der suppletoire kohieren nog niet zijn vastgesteld,
meenen wij toch reeds thans aan de bij bovengenoemd besluit
sub 3° tot ons gerichte uitnoodiging te mogen én te kunnen
voldoen, omdat langer uitstel, ten einde vertraging in de be
handeling van het kohier over 1900 te voorkomen, niet
wenschelijk is, en omdat de conclusies, die wij uit de bij de
behandeling van het primitieve kohier verkregen gegevens
meenen te mogen trekken, hoogstwaarschijnlijk weinig of geene
verandering zouden ondergaan, indien ook met de suppletoire
kohieren, die in vergelijking met het primitieve kohier slechts
zeer weinig aanslagen bevatten, werd rekening gehouden.
Ter voldoening dan aan den door Uwe Vergadering uitge
sproken wensch werd door ons in de eerste plaats op de beschrij
vingsbiljetten op in het oog vallende wijze de volgende mede-
deeling gedaanBelastingschuldigen, die hunne aangifte mon
deling wenschen toe te lichten bij Burg. en Weth zullen daartoe
in de gelegenheid worden gesteld, indien zij hun verlangen
daartoe op het beschrijvingsbiljet hebben te kennen gegeven,
terwijl daarop mede met vette letter de volgende uitnoodiging
o.