GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
IBTCiEKOaiEBf STI K li
N°. 263. Leiden, 19 December 1899.
Onder terugzending van de door Uwe Vergadering bij
Besluit van 26 October j. 1. vastgestelde verordeningen op de
heffingen en invordering van schoolgelden in deze gemeente,
verzoeken Gedep. Staten alsnog tegemoet te komen aan een
tweetal opmerkingenwaartoe die verordeningen hebben aan
leiding gegevenalvorens deze met gunstig verslag aan de
Regeering te kunnen opzenden
Zoo behooren in de eerste plaats naar het oordeel van dat
College de artikelen 258262 der Gemeentewet in de invor
deringsverordeningen te worden van toepassing verklaard,
terwijl verder wordt opgemerkt, dat in de verordening lot
heffing van schoolgeld op de openbare lagere scholen voor
minen onvermogepden respectievelijk een verminderd school
geld en kosteloos onderwijs moet worden voorgeschreven voor
dat onderwijs op de scholen der Ie en 2e klasse, dat even
tueel niet op die der 3e en 4e klasse wordt verstrekt.
Tegen inwilliging van eerstbedoeld verzoek kan uit den
aard der zaak geenerlei bezwaar bestaan. Waar reeds uit de
Gemeentewet zelf de toepasselijkheid van de artt. 258262
op de invordering der hierbedoelde rechten volgt en bij art.
46 der Wet op het Lager Onderwijs, art. 37 der Wet op
het Middelbaar Onderwijs en art. 24 der Wet op het Hooger
Onderwijs die toepasselijkheid nog eens uitdrukkelijk wordt
uitgesprokenkon de vermelding daarvan in de invorderings
verordeningennaar wij meenden, veilig achterwege blijven.
Om dezelfde reden kan er echter tegen de opneming eener
dergelijke bepaling geene ernstige bedenking bestaan.
Daarentegen betreft de in de tweede plaats gewenschte
wijziging, zooals U bekend is, de principieele vraag of de ver
plichting om aan on- en minvermogenden kosteloos entegen
verminderd schoolgeld onderwijs te ^verschaffen zich uitstrekt
over het lager onderwijs in zijn vollen omvang, dan wel
beperkt is tot de zoogenaamd verplichte vakken. Werd deze
vraag destijds bij de vaststelling der verordening van 1880
overeenkomstig het gevoelen van het gemeentebestuur van
Leiden in laatstgemelden zin beslist, thans blijkt de Regee
ring blijkens het schrijven van Gedeputeerde Staten de eerste
meening te zijn toegedaan.
Met het oog nu op het feit, dat de bestaande verordeningen
op de heffing en invordering van schoolgelden den Sisten
December van dit jaar van rechtswege vervallen en ten einde
vertraging in de goedkeuring der nieuw vastgestelde ver
ordeningen te voorkomen, komt het ons wenschelijk voor
ook op dit punt aan het verlangen van Gedep. Staten te gemoet
te komen.
Daartoe zal het voldoende zijn on vermogenden kosteloos
en minvermogenden tegen verminderd schoolgeld toe te laten
op de scholen der 2de klasse, met uitzondering van de voor
bereidende school. Het onderwijs toch op de scholen der
1ste klasse is minder omvangrijk, dan dat op de scholen der
2de klasse, terwijl het onderwijs op de voorbereidende school
zich over precies dezelfde vakken uitstrekt als dat op de
beide scholen der 2de klasse voor jongens en meisjes. Het
schoolgeld voor de minvermogenden zal dan in overeen
stemming met hetgeen in de meeste andere gemeenten
geschiedt, naar het ons voorkomt, kunnen worden bepaald
op de helft van dat, voor de andere leerlingen vastgesteld.
Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergade
ring mitsdien in overweging:
1°. in de verschillende invorderingsverordeningen op te
nemen een nieuw artikel, luidende: y>Van hemdie nalaat
het verschuldigde schoolgeld te voldoenwordt dat ingevor
derd overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 258 tot
en met 262 der Gemeentewet."
2°. aan de 3de alinea van art. 2 der Verordening regelende
de heffing van schoolgelden aan de openbare scholen voor
Lager Onderwijs te Leiden alsnog toe te voegen
y>Behalve op de voorbereidende school ivordt voor kinderen
van minvermogenden de helft van het schoolgeld en voor
kinderen van bedeelden en van hen die, schoon niet bedeeld
onvermogend zijn, geen schoolgeld geheven;" en
3° de desbetreffende verordeningenaldus aangevuld
opnieuw in haar geheel vast te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 264. Leiden, den 18 December 1899.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders van den 12en dezer
(lng. Stukken n°. 257) tot verhooging van de begrooting der
gemeente voor den dienst 1899, in ontvangst en uitgaaf
met f 2000.ter regularisatie van de ontvangsten en
uitgaven in verband met de bestrating en rioleering van de
Ooster- en Oosterdwarsstraten.
Zij stelt U derhalve voor tot het vaststellen van den overge-
legden suppletoiren begrootingsstaat.ten bedrage van ƒ2000.
over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 265. Leiden, den 23 December 1899.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen, dat bij haar geene bedenkingen bestaan
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van
19 December j.l. (Ingek. Stukken n°. 263) om tegemoet te komen
aan de door Gedeputeeide Staten geopperde bezwaren tegen
de verordening, regelende de heffing van schoolgeld op de
openbare lagere scholen en tegen de verordeningenregelende
de invordering van de schoolgelden in het algemeen.
Zij stelt U derhalve voor bovenbedoelde heffingsverordening
en invorderingsverordeningen aan te vullen, zooals door Bur
gemeester en Wethouders wordt voorgesteld.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.