115 Art. 7. De belasting is verschuldigd door den schipper of den eigenaar van het vaartuig. Art. 8. Deze verordening treedt in werking op den lsten Januari 1900. VERORDENING, regelende de invordering van de belas ting onder den naam van „liggeld", in de gemeente Leiden. Art. 1. Het liggeld wordt tegen afgifte eener quitantie ingevorderd door of van wege den Algemeenen Havenmeester. Art. 2. In de gevallen, bedoeld bij de artt. 2 en 3 der heffings verordening, moet het worden voldaan op de eerste aan vrage in die, bedoeld bij art. 4, vóór den 31sten Januari van het dienstjaar. Voor vaste ligplaatsendie in den loop van het dienstjaar worden toegestaan, moet de betaling plaats hebben binnen één maand na het verkrijgen der vergunning. Art. 3. De in art. 1 bedoelde ambtenaren houden behoorlijk aan- teekening van de door hen ontvangen liggelden in daarvoor bestemde registers. De liggeldengeheven krachtens de artt. 2 en 3 der heffings verordening worden wekelijks, die geheven krachtens art. 4 maandelijks door den Havenmeester aan den Gemeente-Ont vanger verantwoord en in de gemeentekas gestort. Art. 4. Deze verordening treedt in werking op den lsten Januari 1900. VERORDENING, regelende de heffing van eene belasting onder den naam van „havengeld", in de gemeente Leiden. Art. 1. Van vaartuigen en houtvlotten, die de openbare gemeente wateren binnenkomen, wordt, met uitzondering van de vaar tuigen, in art. 5 genoemd, eene belasting geheven. Voor vaartuigen wordt het laadvermogen als grondslag der heffing aangenomen. Deze belasting wordt geheven naar het volgende TARIEF: 1°. Voor een stoomboot, per ton, elke reis f 0,02 2e. Voor vaartuigen, geen stoomboot zijnde: a. Voor een vaartuig beneden de 10 ton, per reis 0,10 b. Voor een vaartuig van 10 ton en daarboven, per ton, elke reis0,02 3°. Voor houtvlotten, per vlot0,25 Echter kan het havengeld voor de sub. 1° en 2° bedoelde vaartuigen voor een geheel jaar, bij wijze van abonnement vooruitbetaald worden. Het bedraagt dan: 1°. Voor vaartuigen beneden de 10 ton, per jaar, per ton f 1, 2°. Voor vaartuigen van 10 ton en daarboven f 1,per jaar, per ton, voor de eerste 9 ton, en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton 0,75 voor vaartuigen bestemd voor het vervoer van personen en f 0,50 voor alle andere vaar tuigen. Het jaar loopt van 1 Januari tot ultimo December. Een gedeelte van een jaar wordt voor een geheel jaar gerekend. Art. 2. Het laadvermogen wordt bepaald overeenkomstig den van kracht zijnden Rijksmeetbrief of daarmede krachtens wettelijke bepalingen gelijkgestelde documenten, een en ander met inacht neming van denzelfden voet van herleiding, als krachtens wettelijke bepalingen door het Rijk is voorgeschreven. Bij gemis van een meetbrief kan het op de ijkplaat aangeduide laadvermogen tot grondslag voor de heffing dienen. Bij gebreke van een en ander of bij weigering om den meetbrief te vertoonen, wordt het laadvermogen van het vaartuig door den ambtenaar, met de invordering der belasting belast, geschat en is de belasting naar die schatting verschul digd, tenzij de schipper of eigenaar verkiest, dat het vaartuig ten zijnen koste door een deskundige, door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen, worde gemeten volgens de regelen daarvoor bij het Rijk vastgesteld of nog vast te stellen. Wanneer de belasting naar schatting is geheven en binnen twee maanden na de betaling een Rijksmeetbrief wordt aan geboden, wordt, tenzij de schatting het gevolg was van wei gering om het stuk te vertoonen, het te veel berekende teruggegeven. Art. 3. De belasting is verschuldigd door den schipper of eigenaar van het vaartuig, hetwelk het gemeentewater binnenkomt. Art. 4. De belasting voor houtvlotten is verschuldigd door den schipper of eigenaar van het houtvlot. Art. 5. Aan deze belasting zijn niet onderworpen: a. De roeiboot bij een vaartuig behoorende, waarvoor haven geld verschuldigd is. b. Nieuw gebouwde vaartuigen die voor de eerste maal vaarklaar zijn gemaakt en geen lading in hebben. c. Houtvlotten geborgen in gemeentewater, daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen. d. Vaartuigen en houtvlotten die de gemeente binnenkomen aan den Ouden Rijn aan de zijde van de Schrijversbrug, aan de zijde van den Rijn of het Galgewater of van den Vliet, het territoir der gemeente Leiden in de richting Oude Rijn, Haven, Oude Vest, Galgewater, Nieuwe Vaart (Haagsche Trekvaart) of Rijn of Galgewater in de richting Leidschen- dam of Katwijk of omgekeerd rechtstreeks doorvaren, althans niet langer dan 2 uur daarin verblijven en van de wateren bij de gemeente in beheer en onderhoud geen gebruik maken als los- of laadplaats. e. Roeibootjes van 2 M3 of minder inhoudsgrootte. Art. 6. De invordering geschiedt door de daartoe door Burgemeester en Wethouders aangestelde ambtenaren. Art. 7. Dit besluit treedt in werking op den lsten Januari 1900. VERORDENING, regelende de invordering van de belasting onder den naam van „Havengeld", in de gemeente Leiden. Art. 1. De betaling van deze belasting geschiedt tegen kwitantie in handen van een der ambtenaren door Burg. en Weth. aan gesteld en met de ontvangst daarvan belast. De ambtenaren leggen, alvorens hunne betrekking te aan vaarden, in handen van 13urg. en Weth. den eed of de belofte af dat zij de aan hunne betrekking verbonden verplichtingen eerlijk en vlijtig zullen vervullen. Zij zijn verplicht ten genoege van Burg. en Weth. een borg- tocht te stellen. Art. 2. De betaling geschiedt dadelijk na aankomst van het vaar tuig of vlot of de vorming van dit laatste. Indien het havengeld bij wijze van abonnement betaald wordt moet het voor het volle bedrag worden voldaan bij de eerste aankomst in elk jaar of zoo het vaartuig zich bij den aanvang van het jaar in de gemeente bevindt in de eerste helft der maand Januari. Art. 3. Het bewijs dat de belasting is voldaan moet steeds aan boord van het vaartuig aanwezig zijn. De schipper of die hem vervangt is gedurende zijn ver blijf in de gemeente verplicht dat bewijs op de eerste vor dering van de in art. 1 genoemde ambtenaren, de haven bedienden en de ambtenaren belast met het toezicht op de invordering der plaatselijke belastingen te vertoonen, bij ge breke waarvan hij alsnog het havengeld verschuldigd is. Art, 4. De overtreding of poging tot overtreding van de verorde ningen op de heffing en de invordering van havengeld wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van de artt. 270, 271, 272 en 273 der gemeentewet. Art. 5. De in art. 1 en 3 genoemde ambtenaren houden registers, waarin zij de ontvangen havengelden behoorlijk opteekenen. Die gelden worden elke maand of zooveel vroeger als Burg. en Weth zulks noodig oordeelen door hen bij den Gemeente- Ontvanger verantwoord en gestort. Art. 6. Deze verordening treedt in werking op den lsten Januari 1900. N°. 342. Leiden, 24 November 1899. Onder overlegging van de ontslagaanvrage van Mej. J. van Linden4e onderwijzeres in de vrouwelijke handwerken aan de openbare School der 3e klasse n°. 1en het daaromtrent

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 3