98
DONDERDAG 16 NOVEMBER 1899.
De heer Pera Ik ben het in dezen met den heer De Lange
niet geheel eens Hoewel ik niet behoef te zeggen, dat, even
als de heer De Lange dat heeft uitgesprokenverscheidene
opmerkingen in het adres van den Raad van Deventer en in
het advies van het Dagelijksch Bestuur onzer gemeente mijne
goedkeuring niet hebben, acht ik het toch plichtmatig in dit
geval het verzoek om Rijksondersteuning te steunen; en dat
wel speciaal met het oog op de mededeeling, welke Burg. en
Weth. hier doen en die mij geheel nieuw is, n.l. dat in 1879
de lloogere Burget school voor Meisjes is opgericht onder het
uitdrukkelijk voorbehoud, dat het Rijk bereid zou zijn, dat
onderwijs hier op denzelfden voet als in andere gemeenten
geldelijk te steunen. Die school is dus opgericht in de ver
onderstelling, dat het Rijk de gemeente de finantiëele lasten
zou helpen dragen. Het Rijk is daaraan ontrouw geworden,
en daardoor zit nu de gemeente met al de kosten voor hare
rekening. Zoolang de school er is trachte de gemeente van
het Rijk te bekomen wat eenmaal is toegezegd; dat acht ik
geheel op haren weg te liggen. De maatregel, daartoe aan
gewend, zal ik dus terwille van het finantiëel belang der
gemeente zeker mede ondersteunen.
De heer den Mouter. Ik moet ook erkennen, hoewel ge
deeltelijk instemmende met het betoog door den heer De Lange
gehouden, in een klein punt met hem te verschillen. Ik heb
juist met instemming een gedeelte van de gedachtenontwik-
keling van Burg. en Weth. gelezen. En dat is juist dat ge
deelte, waarin er op gewezen wordt, dat de vrouw, hoe langer
hoe meer zelfstandig moetende optreden, daarvoor ook eene
goede voorbereiding moet hebben. Ik meen ook, dat de maat
schappelijke toestanden hoe langer hoe meer van dien aard
worden, dat de vrouw meermalen genoopt is zelfstandig in
haar levensonderhoud te voorzien; en dat zij zich daartoe
moet doen opleiden voor allerlei maatschappelijke betrekkin
gen en dat zij wij kunnen er dat met voldoening bijvoe
gen in die maatschappelijke betrekkingen bijna zonder uit
zondering een sieraad en een eer is. Ik voor mij meen dus
wel degelijk, dat het hier niet alleen een persoonlijk en
gemeentelijk interesse geldt, maar dat eene goede ontwikke
ling van de vrouw, die in de toekomst zal staan in allerlei
gewichtige betrekkingen, wel degelijk ook is een staatsbelang.
Of daarom nu en dat is ook door den heer De Lange
kort aangehaald de lloogere Burgerschool voor Meisjes als
opleidingscursus voor alle dergelijke betrekkingen het ideaal
is dat wil ik volstrekt niet zeggen. Ik weet zeer goed, dat
daartegen meermalen allei lei bezwaren zijn geopperd en niet
weinig is af te dingen op de praktische bruikbaarheid dier
inrichtingen. Maar daarop wil ik op dit oogenblik niet door
gaan, en liever op iets anders wijzen.
Het spijt mij n. 1., dat Burg. en Weth. van Leiden, waar
zij in hun prae-advies wijzen op een onrecht, dat aan de
gemeente gepleegd zou zijn door inhouding van de Rijkssub
sidie, geheel zwijgen van een ander onrecht, dat op het gebied
van het Middelbaar, en ook van het Hooger Onderwijs, nog
steeds wordt bestendigd. Want nog steeds zijn alle particuliere
inrichtingen van middelbaar en hooger enderwijs zonder eenige
Staatssubsidie, waarop zij alle recht kunnen doen gelden. Van
het lager onderwijs kan ik hier zwijgen, omdat in de laatste
jaren althans eene poging gewaagd is om die rechtsongelijkheid
te herstellen, welke poging is belichaamd in eene wet. Maar
te ontkennen valt ook niet, dat van die talrijke leerlingen,
die op particuliere inrichtingen gaan, waarvan de oprichting en
de instandhouding eene zeer groote besparing voor de rijks-
en gemeentekassen opleveren dat ook de ontwikkeling van
die leerlingen evengoed als de ontwikkeling van de leerlingen
der openbare inrichtingen van onderwijs wel degelijk is een
staatsbelang, Nu zult u mij toevoegen M. d. V., dat wij van ons
onderwerp een weinig afdwalen door ons daarin te verdiepenen
daarin hebt u dan schijnbaar wel gelijk, want wij spreken over
het subsidieeren van openbare Meisjes-Hoogere Burgerscholen, en
ik tracht daarmede te combineeren desubsidieering van particu
liere inrichtingen voor hooger en middelbaar onderwijs in het al
gemeen. Maar toch moet ik er met een enkel woord op wijzen, dat
Burg. en Weth. van Leiden en de Raad van Deventer in
hunne beschouwingen van volmaakt dezelfde beginselen uit
gaan als ik. Burg. en Weth. hier en de Raad van Deventer
wijzen er opdat het staatsbelang medebrengt dat die meisjes
goed onderwijs ontvangen. Ik daarentegen toon aandat het
staatsbelang evenzeer medebrengt, dat de groote categorie
van leerlingendie gebruik maken van het bijzonder onder
wijs, ook goed onderwijs ontvangen. En Burg. en Weth.
hier wijzen op een onrecht, dat hier is gepleegd door het
intrekken van het Rijkssubsidie. Daarop wil ik nu niet verder
ingaanmaar wensch daarnaast toch te memoreeren het veel
grootere onrecht, dat nog steeds bestendigd blijft, dat wan
neer een vader om des gewetenswil niet van het openbaar
onderwijs voor zijne kinderen wil gebruik maken en hij geheel
op eigen kosten voor het onderwijs zorgt zonder eenige ver
goeding, hij nog verplicht wordt bij te dragen voor het
onderwijs dat hij niet begeert en niet geschikt acht. Dat nu
noopt mij de vraag te stellen, of het niet wenschelijk is te
achten, dat de Leidsche Gemeenteraad in zijn missive van
adhaesie aan het Deventer verzoek ook niet uitdrukking zou
kunnen geven aan onze grieven tegen deze zeer groote rechts
ongelijkheid door daarop met een enkel woord te wijzen.
De Voorzitter. Ik dank den hepr Den Houter voor den
steun, dien hij aan ons voorstel heeft verleend
De heer den Houter. Neemt u mij niet kwalijk M. d. V.,
maar ik moet er nog iets bijvoegen, dat ik tot mijn spijt heb
vergeten; n.l. dat, indien aan mijn wensch niet zou worden
voldaan, ik de restrictie moet maken, dat ik zeer tot mijn
leedwezen 'niet voor het advies van Burg. en Weth. zou
kunnen stemmen.
De Voorzitter Dat neemt dan veel van mijn illusie weg.
Ik dacht werkelijk, dat wij hier een voorstel hadden gedaan,
waarmede wij geheel op de sympathie van den heer Den
Houter konden rekenen. Maar ik geloof ik heb echter den
heer Den Houter niet willen storen dat hij in zijne bespreking,
hetgeen hij trouwens zelf al heeft gezegd buiten de orde was.
Wij hebben alleen te doen met de subsidieering van de open
bare Hoogere Burgerschool voor meisjes; over subsidieering
van bijzondere scholen voor hooger en middelbaar onderwijs
die wij trouwens in deze gemeente niet hebben moeten
wij niet spreken. En deden wij dat, dan zouden wij der Re
geering daarmede misschien een argument geven om te zeg
gen laten wij er niet mede beginnenwant anders komen
alle andere inrichtingen ook uit den hoek, en dan zal er
zooveel te betalen zijndat wij er niet aan kunnen beginnen.
Wij hebben hier te zorgen voor ons gemeentelijk hooger,
middelbaar en lager onderwijs. En wij kunnen niet ondank
baar zijn ten aanzien van het Gymnasium en de Hoogere
Burgerschool voor Jongens, die beide worden gesubsidieerd.
Maar wèl ten aanzien van de H. B. S. voor Meisjes, want die
was gesubsidieerd. Vandaar ook, dat hetgeen de heer den
Houter onrecht noemt, eene geheel andere zaak is dan die,
welke wij een onrecht hebben genoemd. Wij hebben onrecht
genoemd, dat, in strijd met den wensch van de toenmalige
Regeering, de Tweede Kamer heeft verworpen de subsidie
voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, die verleend was
nadat de Raad dit besluit had genomen: wij zullen de school
alleen oprichten, wanneer het Rijk subsidie geeft. En toen
wij de school opgericht hadden en eenige jaren subsidie
hadden genoten, toen heeft de Tweede Kamer de subsidie
geweigerd. Dat is een onrecht. Maar alle beschouwingen, door
den heer den Houter hier gehouden, behooren bij deze zaak
absoluut niet thuis. Het ligt niet op den weg van den Raad
tegenover de Regeering in dergelijke beschouwingen te treden;
dat is algemeene iandspolitiek en geen gemeentelijke zorg.
Nu spijt het mij zeer, dat de heer Den Houter tegen ons
advies zal stemmen, wanneer zijn wensch daarin niet wordt opge
nomen. Maar ik zou toch den Raad in overweging willen
geven dat geheel en al uit te sluiten, en zich alleen naar
aanleiding van het adres van den Raad van Deventer de vraag
te stellen: ligt het op onzen weg die aanvrage te steunen of
niet? Wij hebben geantwoord: ja! Er is ons een onrecht ge
pleegd, en door herstelling daarvan zal ons recht worden
gedaan. Ik zou dus niet kunnen meegaan met het voorstel
van den heer Den Houter, om dat andere onderwerp hiermede
samen te vatten.
De heer Den Houter, lk wensch alleen maar te constateeren,
M. d. V., en daarbij wil ik het thans liever laten, dat
ik natuurlijk op hetgeen u in het midden hebt gebracht wel
eenige aanteekeningen kan makenmaar ik meen dat het
wenschelijk is het hierbij te laten.
In stemming gebracht wordt het voorstel aangenomen met
19 tegen 2 stemmen.
Voor stemmen de heeren Aalberse, Dekhuyzen, Pera,
J. P. J. Driessen, P. J. van Hoeken, de Goeje, Kaiser, Has-
selbach, de Vries. Kerstens, Korevaar, Zaaijer, Fockema
Andre®, Zillesen, Kroon, Juta, van Hamel, van Rhijn en van
Lidth de Jeude.
Tegen stemmen de heeren de Lange en den Houter.
XIII. Voorstel tot ondersteuning bij de Regeering van de
concessie-aanvrage van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-
Maatschappij voor den aanleg en de exploitatie' van eene
spoorlijn Amsterdam-Leiden door de Haarlemmermeer.
(Zie Ing. St. n°. 22(j).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
XIV. Verzoek van M. 11. van Waveren, om vergunning tot
demping van de sloot, welke de Groenoordstraat kruist, voor
zooveel betreft het gedeelte in die straat gelegen.
(Zie Ing. St. n°. 233).