DONDERDAG 16 NOVEMBER 1899. 97 gemaakt, dat men zich voorstelt, dat de geheele sloot dicht komt, (wat niet alleen te hopen maar op den duur toch ook te wachten is) omdat er anders geen goede reiniging zou zijn en geen goede afvoer zou worden verkregen. Ik zou dus wenschen, dat een en ander nader werd opge nomen, zoodat ik het voorstel van den heer van Hamel onder steun, om na te gaan, of over dien alstand van 33 meter twee kolken en twee ruimkasten niet voldoende zullen zijn. De Voorzitter. Ik weet niet, of Botermans daarbij groot belang heeft, maar ik meen dat gebleken is dat eene spoedige afdoening wordt gewenscht. Ik zou daarom willen vragen, of de Raad kan goedvinden aan Burg. en Weth. over te laten, indien hij het onderzoek door de Commissie van Fabricage mocht blijken, dat met twee kolken en twee ruimkasten kan worden volstaan, daartoe vergunning te geven; dus in dien zin kan worden geacht op het verzoek door den Raad beslist te zijn. De zaak wordt dan niet opgehouden en heeft een regelmatig verloop. Burg. en Weth hadden geen aanleiding om anders te adviseeren, omdat zij geheel hebben gevolgd het advies van de Commissie van Fabricage en Botermans op dat punt niet geklaagd heeft; dus heeft dat bij ons geen punt van overweging kunnen uitmaken. Zouden de heeren zich daarmede kunnen vereenigen? Overweegt de Commissie van Fabricage, die dat zal onderzoeken, dat met twee kolken en twee ruimkasten kan worden volstaan, dan is dat ons vol komen goed. In dien zin wordt zonder hoofdelijke stemming besloten, (De heer den Mouter is ter vergadering gekomen). VI. Verzoek van II. L. A. Mathon, om terugbetaling van schoolgeld, Eager onderwijs. (Zie Ing. St. n°. 225). VII. Verzoek van Dr. C. M. van Voorthuysen, om eervol ontslag als Stads Genees- en Heelkundige. (Zie Ing. St. n". 232). Op beide verzoeken wordt achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming gunstig beschikt. VIII. Verzoek van F. van der Kloot, om vergunning tot demping van een gedeelte sloot langs den Hoogen Rijndijk vóór zijn perceel, kadastraal bekend Sectie M n°. 886, gemeente Leiden. (Zie Irig. St. n° 224). De Voorzitter. Hierbij wordt dus in de voorwaarden op genomen de wijziging van 30 cM. in 20 cM. voor de wijdte van de Engelsch-aarden buizen. De heer P. J. Van Hoeken. Ik heb uit de stukken bemerkt, dat het voornemen bestaat om bij deze en de andere aanvragen van slootendemping den eisch te stellen, dat het hek wordt geplaatst op de scheiding, op het midden van de sloot. Daar tegen heb ik niet zoo'n groot bezwaar, mits de andere hekken, die daarnaast staan voor de huizen van den heer Splinter en anderen, ook iri die richting worden gezet; anders zal dat, dunkt mij, een grooten misstand geven. Die hekken staan alle over de geheele breedte van de sloot, terwijl voor deze hekken de halve breedte voorgeschreven wordt. Is nu soms het voor nemen van Burg en Weth. om de andere hekken ook zooveel terug te laten zetten, dan heb ik voor mij daar niets tegen maar de andere staan alle over de geheele breedte, en dat was ook de bedoeling van deze aanvrage. De Voorzitter. Wat is de bedoeling van den heer Van Hoeken met de woorden «over de geheele breedte?" Bedoelt hij, dat de hekken zoo zijn geplaatst, dat de geheele gedempte sloot daarbinnen valt, en dus ook het gedeelte dat aan de gemeente toebehoort? De heer P. J. Van Hoeken Jawel, M. d. V. En daarin is te voorzien, door voordat gedeelte eene kleine betaling te vorderen. De Voorzitter. In die regeling is eene wijziging gekomen; men wil n.l. het voetpad zooveel verbreeden als maar eenigs- zins kan. Vroeger is daarop in anderen zin beslist, en nu zal de gemeente het gebruik van dien grond kunnen opzeggen. De gemeente zal ook de hekken kunnen laten verzetten. Natuurlijk zal eerst worden getracht dat in der minne te regelen, maar daar moet het heen. Het voetpad daar is zeer smal, en wanneer daar eens een tram komt, b.v. de tram De Sturler—De Ridder, dan is de verbreeding daar zeer wen- schelijk. Nu komen wij daarom op den stap van toen terug, door de hekken te laten zetten op de scheiding van de sloot, zoodat wij de beschikking behouden over het gedeelte, dat gemeente-eigendom is. Wij moeten nu geen stap terug gaan doen, maar integendeel trachten den anderen stap in te halen. De heer P. J. Van Hoeken. Ik heb daar niets op tegen M. d. V.als het voornemen bestaat de vroegere vergunning in te trekken. Anders zal daar een leelijke misstand ontstaan. De Voorzitter. Dat geef ik toe, maar het voornemen is daarin te voorzien. Overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. wordt op het verzoek, zonder hoofdelijke stemming, gunstig beschikt. IX. Verzoek van P. J. van Hoeken, om vergunning tot dem ping van een gedeelte sloot langs den Hoogen Rijndijk, vóór het perceel, kadastraal bekend sectie M n°. 887 en 888, ge meente Leiden. (Zie Ing. St. n°. 231). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming gunstig op beschikt, overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. De Voorzitter. De heer van Hoeken wordt geacht hierbij buiten stemming te zijn gebleven. X. Verzoek van J. II. Sundermeyer, H. F. Holland en G. van der Waals, om vergunning tot demping van een gedeelte sloot vóór het terrein aan den Morschweg, kadastraal bekend sectie L n°. 93 en 94, gemeente Leiden. (Zie Ing. St. n°. 230). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming gunstig op beschikt, overeenkomstig het voorstel van Burg. en Weth. XI. Verzoek van het Hoofdbestuur der schippersvereeniging «Schuttevaer", om over te gaan tot verbreeding van de oost zijde van den Rijn nabij de Spanjaardsbrugter vergemak kelijking van de invaart van de Zijl. (Zie Ing St. n°. 229). De Voorzitter. Er bestond twijfelof deze zaak thuis be hoorde bij de Commissie van Financiën, lntusschen hebben wij ons in dezen bij twijfel niet onthouden, maar ons advies gezonden naar de Commissie van Financiën. Het was hier wel niet direct noodzakelijkhetgeen eerst het geval zou wezen bij de uitvoering; maar het handelt toch over den kosteloozen afstand van grond. Ik kan mededeelen, dat bij de Commissie van Financiën, voor zoover hare leden in de stad zijn, hier tegen geen bezwaar bestaat. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voor stel van Burg. en Weth. besloten XII. Voorstel tot ondersteuning van het verzoek van den Gemeenteraad van Deventer aan den Minister van Binnen- landsche Zaken, om herstel van de Rijksbijdrage voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. n°. 227). De heer de Lange M. d. V. Ik zal, zooals ik de zaak nu inzie, waarschijnlijk moeten stemmen tegen het voorstel van Burg. en Weth. Finantiëele overwegingen zouden mij moeten nopen er met mede te gaan, maar andere beletten mij dit. liet adres van den Raad van Deventer zegt o a. «Bovendien mag het als eene openbare meening worden aangemerkt, dat de vrouw der toekomst, geroepen om op elk maatschappelijk arbeidsveld de mede-arbeidster met den man te zijn, recht heeft op eene voorbereiding, voor haar ge schikt...."; en verder: «Middelbaar Onderwijs voor Meisjes, ingericht met het oog op allerlei beroepwordt daarom een steeds dringender eisch...."; terwijl het in de toelichting van Burg. en Weth. bij hun voorstel luidthet (Midd. onderw.) verschaft ook eene uitnemende voorbereiding voor al die openbare betrekkingen, welke steeds meer door vrouwen worden bekleed In deze aangehaalde zinsneden wordt m. i. duidelijk uitge sproken dat de middelbare scholen voor meisjes o. a. ook dienst moeten doen om de vrouw eene opleiding te verschaffen waardoor zij meer en meer de concurrente van den man zou kunnen worden, en daartoe wensch ik niet mede te werken. De vrouw heeft een eigen arbeidsveld, zij is niet minder, maar anders als de man, haar arbeidsveld is in het huis gezin en het daaraan verwante, zooals de school enz. Alles wat strekken kan om de harmonische samenwerking van man en vrouw nog meer te verbreken dan nu reeds het geval is, heeft mijne sympathie niet. Voor opleiding tot onderwijzeres zijn er kweek-en normaal scholen de a. s. onderwijzers vinden daar eene goede oplei ding, en die zal dus eveneens wel voldoende zijn voor a. s. onderwijzeressen. Hoe gaarne ik ook in het algemeen wil medewerken tot ontlasting van het gemeentelijke budget, ik kan niet steunen eene aanvrage om subsidie uit de Rijkskas voor deze zaak, al is het dan ook dat vroeger die subsidie genoten werd. Ik meen dat de gemeente de kosten van zulk een inrichting van dubieus nut, zoolang ze bestaat, maar zelve moet blijven dragen of' tenminste in plaats van subsidie aan te vragen, liever moet besluiten de schoolgelden te verhoogen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 3