96
DONDERDAG 16 NOVEMBER 1899.
III. Benoeming van eene commissie van drie raadsleden in
zake eene eventueele onbewoonbaarverklaring van de perceelen
Geerestraat 7 en flazewindsteeg 1.
(Zie lng. St. n°. 223).
Benoemd worden achtereenvolgens:
a. de heer Mr. H. L. Drucker met 17 stemmenuitgebracht
zijn op den heer Mr. Fockema And rem 2 stemmen, en op den
heer Van Lidth de Jeude 1 stem.
De Voorzitter Den heer Drucker zal van zijne benoeming
worden kennis gegeven.
b. de heer Dr. van Lidth de Jeude, met 15 stemmen; uitge
bracht zijn op de heeren Dr. A. van Rhijn 3 stemmen, J. J-.Has-
selbach 2 stemmen en Dr. D. E. Siegenbeek van Ileukelom 1 stem.
De Voorzitter. Is de heer Van Lidth de Jeude bereid de
benoeming aan te nemen?
De heer van Lidth de Jeude. Jawel, M. d. V.
c. de heer Dr. A. van Rhijn met 19 stemmen; 1 stem is
uitgebracht op den heer de Lange, terwijl 1 biljet in blanco is
ingeleverd.
De Voorzitter. Is de heer van Rhijn bereid zich deze be
noeming te laten welgevallen?
De heer van Riiijn. Jawel, M. d. V.
IV. Voorstel tot het vaststellen van het schoolgeld voor
leerlingen van de kweekschool voor onderwijzers en onder
wijzeressen, elders woonachtig.
(Zie lng. St. n°. 222).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
V. Verzoek van J. Botermans, om wijziging der voorwaar
den, waaronder hem vergunning is verleend tot demping van
een gedeelte sloot langs den tloogen Rijndijk.
(Zie lng. St. n°. 221).
De Voorzitter. Wij hebben van morgen ontvangen het
advies van de Commissie van Fabricage, dat ik den Secretaris
verzoek voor te lezen.
De voorlezing geschiedt.
Leiden, 15 November 1899.
In de destijds in onze handen gestelde rapporten van den
Directeur der Gemeentewerken op de verzoeken tot demping
van slooten van J. Botermans en van F. van der Kloot, werd
door den directeur voorgesteld de straatkolken met de riolen
te doen verbinden door middel van Engelsch aarden buizen,
inwendig wijd 30 cM., terwijl op de verzoeken tot demping,
ingediend door J. H. Sundermeijer c. s. en door P. J. Van Hoeken
werd geadviseerd die verbinding te maken van buizenwijd
20 cM.
Het verschil in wijdte dier buizen, waarop onze aandacht
niet is gevallen, is. naar ons door den Directeur werd mede
gedeeld, hierin gelegen, dat hem nader gebleken is, dat laatst
bedoelde buizen voor het beoogde doel voldoende zijn.
Wij adviseeren U derhalve om met betrekking tot het in de
a. s. Raadsvergadering te behandelen verzoek van J. Botermans
nader voor te stellen, dat de hem opgelegde voorwaarden alleen
in zooverre gewijzigd zullen worden, dat kan volstaan worden
voor verbinding der kolken met het cementriool, mot Engelsch
aarden buizen, inw. wijd 20 cM., maar dat overigens de voor
waarden gehandhaafd blijven;
en om voor te stellendat in de aan Van der Kloot op te
leggen voorwaarde sub 3° in plaats van 30 cM. worde gelezen
20 cM.
De Commissie van Fabricage,
M. C. Dekiiuyzen,
Voorzitter.
11. H. Cornelissen,
Secretaris.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
De Voorzitter. Burg. en VVeth. hebben zich vereenigd
met het advies der Commissie van Fabricage en geven dus
in over weging in dien zin de conclusie te wijzigen dat worde
getreden in het verzoek van Botermans om hem te vergun
nen kolken van 20 cM. wijdte te maken.
De heer van Hamel. De mededeeling, M. d. V, die u daar
zooeven gedaan hebt, bevrijdt mij er van daarover te spreken.
Ik had datzelfde punt willen aanvoeren, maar dat vervalt nu.
Maar overigens zeggen Burg. err Weth. in hun prae-advies,
dat »aan adressant geen bijzondere of bezwarende voorwaar
den zijn opgelegd, doch hem vergunning is verleend tot dem
ping van bedoelde sloot onder de gewone voorwaarden, welke
tegenwoordig aan dergelijke vergunningen worden verbonden."
Nu is mij medegedeeld, dat de demping van Botermans be
draagt 33 meter, en dat hem daarin zijn voorgeschreven drie
kolken en drie ruimkasten, terwijl in deze zelfde zitting zal
worden behandeld een verzoek van den heer van Hoeken
waaromtrent in het desbetreffende rapport blijkt, dat over eene
demping van 23 Meter lengte zal worden geëischt een kolk
en een ruimkast. Nu zou ik willen vragen, of het niet mogelijk
is in dit opzicht aan het bezwaar van den heer Botermans
tegemoet te komendat hem worde opgedragen twee kolken
en twee ruimkasten te maken, omdat er geen verhouding is
tusschen één kolk en één ruimkast over 23 Meter bij den een,
en drie kolken en drie ruimkasten over 33 Meter bij den ander,
De Voorzitter. Ik weet niet of de toestand plaatselijk dezelfde
is. De Commissie van Fabricage zal daarop beter kunnen
antwoorden.
De heer Dekiiuyzen. In het gedeelte, dat de heer Van
Hoeken heeft aangevraagd te dempenzullen nog stukjes
sloot aanwezig blijven, 't geen niet 't geval is met 't deel,
waar de heer Botermans vvenscht te dempen. Ik vermoed,
dat de voorwaarden zijn gemaakt na een onderzoek ter plaatse
en dat tengevolge van de omstandigheid der slootjes de voor
waarden aldus zijn vastgesteld.
De heer Kerstens. Ik geloof, dat de Wethouder van Fabricage
zich vergist, want wanneer de heer Van Hoeken het riool
gelegd zal hebben, en de heer Van der Kloot zal dat ook
hebben gedaan, dan zijn er geen stukjes sloot meer over; dan
is er één doorgaand riool, beginnende bij Van der Kloot en
aansluitende aan het riool, gelegen vóór de huizen van den
heer Splinter. Dus er blijven geen stukjes sloot over.
Het komt mij ook voor, overigens, dat de opmerking van
den heer Van Hamel zeer juist is. Ik kan mij niet voorstellen,
dat er over een afstand van 33 meter noodig zijn drie kolken
en drie ruimkasten, terwijl van den heer Van Hoeken over
eene lengte van 23 meter worden gevergd één kolk en één
ruimkast, en van den heer Van der Kloot slechts één kolk,
zonder ruimkast. De reden, die de Wethouder van Fabricage
daarvoor aangeeft, vind ik niet afdoende en is ook niet juist.
De heer üekhuyzen. Ik meen zeker te weten, dat nadat
gedempt zal zijn, aan het begin van den Zoeterwoudschen
Singel ongedempte stukjes overblijven. Maar natuurlijk, der
gelijke speciale topografische kwesties kan men op het oogenblik
niet beoordeelen; om nu dadelijk te zeggende heeren hebben
gelijk of wij dat is niet te doen.
De Voorzitter. Maar Botermans zelf maakt daarvan geen
klacht. Hij wil er wel heelemaal af, zoodat de gemeente het
zal betalenmaar tegen het getal van drie kolken en drie
ruimkasten komt hij niet op. liet komt mij voor, dat wanneer
hij meende, dat er te veel kolken en ruimkasten werden gevraagd,
hij daartegen ook wel op zou komen.
De heer Kerstens. Ik meen wel zeker te weten, dat dit
zijne bedoeling is en zijn bezwaar, al heeft hij dit dan niet
met zooveel woorden uitgedrukt. Daarom zou ik in overwe
ging willen gevenook in aansluiting aan hetgeen door den
Wethouder van Fabricage gezegd is, de zaak nader te doen
onderzoeken en daartoe de behandeling daarvan nu aan te
houden; n. 1. een onderzoek te doen instellen, of er termen
kunnen worden gevonden om hem van een van die ruim
kasten en kolken te ontheffen.
De Voorzitter. Ik heb daar volkomen vrede mee. Maar het
is de vraag wat Botermans daarvan vindt; de zaak duurt dan
weer veertien dagen langer.
De heer Pera. De heer Boteimans is bij mij geweest, en
ik heb met hem een tamelijk breedvoerig gesprek over het
een en ander gehad. Ik heb hem gezegd, dat voor zoover ik
kon beoordeelen, in geen geval kon worden getreden in het
verzoek door hem ingediend, zoodat zijn verzoek om dat werk
voor rekening der gemeente te nemen bij mij geen ondersteu
ning zou vinden. Toen is hij, daarover voortsprekende, ertoe
gekomen om te zeggen, dat hij de drie ruimkasten voor zich
wilde nemenals de gemeente de drie kolken voor hare rekening
nam; maar als het geheele zestal voor zijne rekening moest
blijven, dan moest hij opmerken dat wat hem wordt toege
staan niet overeenkomt met wat den heer Van Hoeken wordt
vergund. De opmerkingen door de Raadsleden aan Botermans
gemaakt, hebben ten gevolge gehad, dat hij het door hem
ingediende verzoek gewijzigd heeft, omdat hij wel heeft be
grepen dat wat hij wenschte bij de personentot wie hij zich
wendde, geen steun vond. Maar dat neemt niet weg, dat ons
niet duidelijk is waarom op een afstand van 33 meter drie
kolken en drie ruimkasten noodig zijn, en op eene andere plaats
met een afstand van 23 meter maar één kolk en één ruimkast.
Naar aanleiding van de opmerking van den heer Dekhuyzen,
dat er na deze demping nog open plaatsen tusschenin zullen
overblijven, zou ik willen zeggen, dat dit feit geen invloed
mag hebben op de beoordeeling van het tot stand te brengen
werk. Mij dunkt, dat de inrichting zoo zal moeten worden