DONDERDAG 12 OCTOBER 1899.
67
ging; men moet ze toetsen met het oog op elke bepaalde
vacature. Daarvoor kan geschikt zijn iemand van de eene
godsdienstige overtuiging of politieke denkwijze zoowel als
van de andere richting; dat doet er niets toe. Dat is wat ik
met mijne motie wil zeggen, en daarom heb ik gesproken
van de meest geschikten.
De heer Van Kempen. Nu u toch zoo goed zijt, M. d. V.,
de tvtfee moties tegelijk in behandeling te brengen, wil ik even
zeggen, dat de motie van den heer Fockema Andreae daarom
niet voor aanneming in aanmerking kan komen om de dood
eenvoudige reden, dat dat iets is wat vanzelf spreekt. Wie
zal nu voor eene bepaalde commissie niet de geschikste kiezen
Dat spreekt van zelf. En nu het zoo is, dat onder alle ver
schillende godsdienstige richtingen ook geschikte personen
zijn te vinden die zijn niet alleen te vinden bij de liberalen,
maar ook bij de katholieken en de anti-revolutionairen,
waarom kunnen die dan niet gelijk deelen in de zaken, welke
moeten worden bestuurd. Letten wij op wat de voorzitter
van de Tweede Kamer doet bij het benoemen van commissiën,
dan vinden wij daarin altijd personen, die de verschillende
richtingen vertegenwoordigen. Waarom kan dat hier in deze
gemeente ook niet?
Nu zegt de heer Fockema Andreae: dan zouden Burg. en
Weth. daarop invloed uitoefenen. Maar, mijne heeren, het
gaat toch maar niet ineens zoo, dat eene commissie zegt:
hier. mijnheer de Burgemeester, hebt u onze lijst, en dat de
burgemeester zegt: ik zal de boodschap overdoen. De burge
meester is niet de boodschapper van de commissiëndie zaken
worden vanzelf onderling geregeld en besproken. Dat weten
wij nu eenmaal dat is nu eenmaal zoo. Ik bedoel alleen, dat
de commissiën niet zoo adrubt hare voordracht even komen
brengen, maar dat daarover in vele gevallen wel met Burg.
en Weth. zal worden gesproken, zoodat op de voordrachten,
die aan den Raad worden gegeven, personen voorkomen van
de eene of andere richting. Wanneer men in den laatsten tijd
de voordrachten ziet, dan moet men zeggen, dat die voor
drachten bepaald exclusief zijn. Ik zeg niet, dat de Burgemeester
of de Wethquders exclusief zijn maar de voordrachten hebben
een exclusief karakter. En dat zou ik liever niet meer zien.
Dat denkbeeld hebben ook de andere heeren zij gaan even
eens van dat denkbeeld uit, en daarom wordt deze motie aan
de vergadering aangeboden. Maar de motie van den heer
Fockema Andreae heeft iets bedenkelijks, en wel daarom, om
dat daarin wordt gezegd, dat ons wordt opgedragen de per
sonen te nemen uit de besten. Dat spreekt van zelf. Wie zal
het in z'n hersens krijgen de slechtsten te nemen?
De ooKziTTER. De heer Van Kempen heeft daar den Bur
gemeester' in het debat gehaald. Ik was niet van plan mij
veel in deze discussie te mengen; maar ik moet ten sterkste
en ten krachtigste protesteeren tegen hetgeen de heer Van
Kempen geïnsinueerd heeft, alsof de zelfstandige commissiën
eerst aan den Burgemeester of aan Burg. en Weth. komen
vragen of die voordracht naar hun zin is.
Wat denkt de heer Van Kempen wel van onze opvatting
over gemeente-administratie? Ik protesteer ten sterkste tegen
zijne opvatting. Wij, Burg en Weth. willen in geen enkel
opzicht invloed uitoefenen op voordrachten of aanbevelingen
van zelfstandige commissiën. Alleen dan heeft er overleg
plaats wanneer de verordening dit voorschrijft, zooals in enkele
gevallen voorkomt, maar wanneer zelfstandige commissiën
voordrachten indienen bij den Baad, wordt daarop nimmer
invloed uitgeoefend door Burg. en Weth.
Het is zeker niet de bedoeling van den heer Van Kempen,
anders zou ik in dergelijke woorden eene groote beleediging
zien voor het Dagelijksch Bestuur.
Ik was niet voornemens over de motiën te spreken, maar
na hetgeen de heer Van Kempen heeft gezegd, kan ik niet
geheel het stilzwijgen bewaren
Men wil dat Burg. en Weth. hunnen invloed zullen uit
oefenen op zelfstandige Raadscommissiënmen wil door deze
motie Burg. en Weth. aansporen tot, het verrichten van onge
oorloofde en ongepaste ik durf zelfs zeggen van zeer laakbare
handelingen, liet zou toch zeer laakbaar zijn invloed te willen
uitoefenen bij zelfstandige commissiën die door den Raad zijn
benoemd, bij het doen van voordrachten of aanbevelingen,
die geheel onafhankelijk moeten blijven van den invloed van
Burg. en Weth. Daarom zou tocli aan dezje motie, al werd
zij met algemeene stemmen aangenomen, nooit door Burg en
Weth. eenig gevolg worden gegeven. Burg. en Weth. mi gen
dit niet doen. Ik voeg er dadelijk bij, dat ik ook niet kan
denkendat zelfstandige commissiën bij het doen van voor
drachten of aanbevelingen, zich ooit zouden laten welgevallen,
dat daarop invloed werd uitgeoefend door Burg. en Weth.
Ik heb na de rede van den heer Van Kempen de bedoeling
van de motie zeer goed begrepen. De heer Van Kempen wil
in beginsel bij het opmaken van voordrachten en aanbevelingen
dien invloed door Burg. en Weth. uitgeoefend zien in zijne rich
ting, den invloed dien hij onderstelt dat tot nog toe zijdelings
door Burg. en Weth. daarop is uitgeoefend in hunne richting.
Maar aangezien deze onderstelling geheel valsch is, kan de
motie ook nooit eenig gevolg hebben. Burg. en Weth. zijn
daarvoor niet te vinden.
De heer Van Kempen. M. d. V.! U kunt niet bedoelen wat
IJ gezegd hebt, U kunt niet aannemen, dat het mogelijk is,
dat ik iets zou hebben gezegd met eene beleedigende be
doeling voor Burg. en Weth. Ik behoef U zeker niet te zeggen,
dat dit in de verste verte mijne bedoeling niet is geweest.
Beleed-gende uitdrukkingen kunnen van mij tegenover dezen
Voorzitter niet verwacht worden. Mijne bedoeling was deze.
Er zijn vele tommissiën die zóó zijn samengesteld, dat de
Burgemeester of Burg. en Weth. daarin rechtens invloed kunnen
uitoefenen, en dan kan bij gelegenheid die invloed ook ge
bruikt worden in de door ons gewenschte richting. De motie
beoogt alleen zooveel mogelijk de billijkheid te betrachten
voer de verschillende partijen.
De heer Den Houter. M. d. V., het bezwaar door u daar
even geopperd, wordt door mij en sommige anderen hier
volmaakt gedeeld nu U dat zoo toelicht Daarom heb ik de
eer een klein amendement op die motie voor te stellen, zoo
dat de vier laatste regels van de 2e alinea aldus zullen luiden
noodigt die commissiën uit bij voorkomende gelegenheden
de voordrachten of aanbevelingen van door den Raad te be
noemen personen, minder eenzijdig op te stellen.
De heer De Goeje. Toen ik voor het eerst vluchtig dit adres
in het Leidsch Dagblad las en de namen der onderteekenaars
naging, was mijn eerste indruk die van verwondering en
verbazing. Een van die onderteekenaars was juist bij zijn eerste
intrede in den Raad tot lid van een der belangrijkste commis
siën van den Raad benoemd op eene plaats, die jarenlang
door een ander der onderteekenaars den heer P. J. Van Hoeken
was vervuld en door hem alleen verlaten wegens tijdgebrek.
Dan heb ik de eer gehad ettelijke jaren met den heer Van
Kempen gezamenlijk te zitten in het Bestuur der practische
ambachtsschool en datzeltde genoegen heb ik nog met den
heer Pera in de plaatselijke schoolcommissie. Dan vond ik
onder de onderteekenaars den heer Aalberse, die nog maar
ééne zitting in den Raad had bijgewoond. Toen dacht ik: die
heeren hebben zich toch persoonlijk niet te beklagen over
achteruitzetting, en heb mij gezegd: dan kan dat ook zeker
de reden tot dit adres niet wezen. Daarop heb ik het nogmaals
nauwkeurig gelezen, en gezien dat de bedoeling kennelijk is
om voortaan bij de benoemingen een considerans in te voeren,
die tot dusverre, gelukkig mag ik zeggen, in deze gemeente
nooit gegolden heelt. Ik ben nu een-en-twintig jaren lid van
dezen Gemeenteraad, maar ik herinner mij geen enkele benoe
ming, waarbij iets anders is gevraagd dan: wie is de geschiktste
voor deze betrekking^ en wie heeft daarvoor zijn tijd en zijne
krachten veil. liet spreekt vanzelf dat er vele leden in den
Gemeenteraad zijn, die door eigen ambt of beroep verhinderd
zijn eene betrekking, waarvoor zij wel geschikt zouden zijn,
daarbij op zich te nemen, welke van hen tijd en inspanning
zou vereischen en dat van degenen, die hun tijd wel beschik
baar hebben, niet allen geschikt zijn voor alle betrekkingen.
Daarom heeft hier de aanvaarding van eene dergelijke functie
nooit gegolden als een prerogatief, waarvoor men dankbaar
moet zijn; maar is integendeel altijd beschouwd als een offer,
dat gebracht wordt aan de publieke zaak, en waarvoor men
dankbaarheid verdient. En ik geloof, dat men niet anders
mag redeneeren dan zoo. Ik heb zelf nooit een anderen stel
regel gevolgd en hoop dat ook nooit een andere hier zal
gelden. Bij de laatste verkiezing van een lid voor de Commissie
van Fabricage heb ik niet den heer Pera kunnen stemmen.
Waarom niet? Persoonlijk ben ik hem genegen, maar ik acht
hem niet voor die betrekking geschikt evenmin als mijzelf en
ik veronderstelde, dat hij daarvoor ook geen tijd beschikbaar
zou willen stellen. Daarentegen heb ik den heer De Lange,
die mij persoonlijk volkomen onbekend was, onmiddellijkgestemd
als lid in de Commissie van Fabricage, alleen omdat mij van
zeer bevoegde zijde verzekerd was, dat hij de noodige bekwaam
heid bezat en bereid was den noodigen tijd daaraan te geven.
Ik geloof dat andere consideratiën nooit bij benoemingen
mogen gelden. Daarom zal ik met volle overtuiging tegen de
motie der negen raadsleden stemmen, omdat ik de strekking
daarvan schadelijk acht voor de belangen der gemeente.
De heer Fockema Andrea:. M. d. V. Een van mijne grieven
tegen de motie is weggenomen, maar de andere zijn gebleven.
Gebleven zijn de woorden: «minder eenzijdig"' waarin ligt op
gesloten de beschuldiging dat tot nog toe eenzijdig is gehandeld.
Die beschuldiging moet worden gestaafd, niet door te zeggen
er zijn zooveel anti-revolutionnairen, zooveel Katholieken, zoo
veel liberalen en zie nu eens de samenstelling der commissiën.
Neen, men zal moeten aantoonen, dat zeer dikwerf benoe
mingen zijn gedaan in eene bepaalde richting, waarbij voorbij
gegaan zijn even of meer geschikte personen van andere
richtingen. Wanneer men dit niet kan aantoonen, dan is de