G6 DONDERDAG 12 OCTOBER 1899. in den Nieuwen Rijn door Burg. en Weth. zullen moeten worden goedgekeurd. De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. Ik weet wel dat een goed deel van »de Waard" tot Leiderdorp behoort, maar ik zou het toch zeer wenschelijk achten, dat de Waard hij deze gelegen heid nu eens een uitgang zou krijgen over de brug op den Hoogen Rijndijk, terwijl het voor de gemeente met het oog op de vuilnisbelt ook niet onverschillig is, wanneer er eene directe verbinding tot stand komt. En wat de belangen van de scheepvaart betreft, er worden overal zooveel bruggen opengedraaid, dat dit hier, wanneer een schip moet passeeren, ook wel kan geschieden. De Voorzitter. Ik geloof dat het voor Leiden absoluut zonder belang is, dat de brug ook voor voetgangers bruikbaar is. Ik ben er stellig tegen op grond van de scheep vaartbelangen. De heer P. J. Van Hoeken. Wanneer ik het goed begrijp komen er twee bruggen bij elkander te liggen. Eene van de Grofsmederij en eene van de tram. Is dat geen bezwaar? De Voorzitter. Neen, want de brug van de Grofsmederij staat bijna altijd open. Maar er is altijd strijd tusschen de belangen van de scheepvaart en die van het verkeer te land; dat zijn mogendheden die elkander niet best kunnen verdragen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De heer Den Houter. M. d. V.Nu de algemeene beschou wingen zijn afgeloopen en wij genaderd zijn tot de gestelde voofwaarden, wensch ik te doen opmerken, dat er nog eene voorwaarde is vergeten te stellennl. eene betreffende de Zondagsrust. Bij al hetgeen wij omtrent de tramquaestie hebben kunnen lezen, is er niets, waaruit blijkt, dat Burg en Weth. gesproken hebben over de heiliging van den Rustdag. Nu zou ik stellig dienaangaande een voorstel hebben inge diend, ware ik daarin niet verhinderd door de verwerping van het voorstel tot uitstel. Ik wil nu alleen constateeren dat ik tot mijn spijt daardoor geen voorstel kan doen, om onder de voorwaarden eene regeling van de Zondagsrust op te nemen. De Voorzitter. Ik geloof, dat uwe voorstelling minder juist is. U kunt hier alle mogelijke voorstellen doen, die op het onderwerp, dat aan de orde is, betrekking hebben. Ik zie niet in, dat u buiten staat is, welk voorstel ook te doen, mits het in verband staat met wat behandeld wordt. De heer Den Houter. Ik geloof, dat mijne feitelijke voor stelling zeer juist is. Ik was hierheen gekomen in het vaste vertrouwen, dat uitstel zou worden verleend, denkende latei- gelegenheid te hebben mijn voorstel te formuleeren, daar ik eerst voor eenige dagen kennis van de stukken heb kunnen nemen. De Voorzitter. U hebt toch alleen dit onderwerp op zich zelf kunnen beschouwen; dus dat uitstel doet er niets toe, daar, wanneer het adres van de H. IJ. S. M. gisterenavond niet was ingekomen, alleen dit voorstel aan de orde zou zijn geweest. U kunt overigens constateeren wat u wilt, doch zult u, evenals ik, moeten onderwerpen aan de besluiten van den Raad. De heer Pera. Naar aanleiding van hetgeen Dr. Den Houter heeft gezegd, zou ik de vraag willen stellen of onder de voor waarden aan de H. E. S. M. niet kan worden gesteld deze, dat des Zondag de dienst tot het minst mogelijk aantal treinen wordt beperkt? De Voorzitter. Ik geloof, dat dat door de Maatschappij zelf wel in acht zal worden genomen: de Zondag is geen marktdag. Ik hecht zoo weinig aan zulke voorwaarden, wanf men kan natuurlijk niet precies voorschrijven hoe de regeling op den rustdag wel zal moeten worden gemaakt. Wat u wilt is eene algemeene phrase; het is altijd de vraag: wat is «zooveel mogelijk". Dat kan ieder naar zijn eigen zin uitleggen wij zullen bij die bepaling niets winnen. De heer Pera. Dan wensch ik nog eene enkele opmerking te maken. Vooreerst is zeker de bedoeling des Zondags geen goederentreinen te doen loopen. En in de tweede plaats komt het voor, dat des Zondags juist vermeerdering van dienst plaats heeft. Naar mijn oordeel moet een zeker aantal treinen, wat ik niet wil bepalen, worden vastgesteld, waardoor het personeel des Zondags eene zekere vrijheid bekomt. Dat verder te regelen is hier niet gemakkelijk, en dient ook te geschieden in overleg inet de Maatschappij. De bedoeling is maar, dat met de Zon dagsrust zooveel mogelijk rekening wordt gehouden. De heer P. J. Van Hoeken. Zou dat doel niet worden hereikt door aan het verleenen van de rente-garantie de voorwaarde te verbinden, dat de dienstregeling in ieder geval de goed keuring van den Raad zal moeten erlangen of van Burg. en Weth.? De Voorzitter. Dat zal ook gebeuren. De heer P. J. v. Hoeken. Dan zou dat aan Burg. en Weth. kunnen worden opgedragen. De Voorzitter. Ik ben gaarne bereid aan de directie te schrijven dat in den Raad de wensch is uitgesproken, dat bij de exploitatie van de tram zooveel mogelijk de Zondags rust zal worden in acht genomen. Ik ben daarvan zelf ook een groot voorstander. Het voorstel wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Thans komen in behandeling de beide voor gestelde motiën. Mag ik den heer Van Kempen als eerste onderteekenaar van een der motiën vragenof hij die motie nog mondeling wenscht toe te lichten De heer Van Kempen. Ik wensch de motie mondeling niet verder toe te lichten, omdat dit reeds door de bijgevoegde memorie voldoende is geschied. En om nu weder met andere woorden te herhalen wat in de memorie is gezegd, daarvan zie ik het nut niet in. Ik geloof.dat de motie zeer duidelijk is en geene verdere toelichting behoeft. .Vlocht iemand naar aan leiding der motie of toelichting vragen wenschen te doen, dan zal ik gaarne naar mijn vermogen daarop antwoorden. De Voorzitter Wenscht de heer Fockema Andreae het woord tot toelichting van zijne motie? De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik zou wel een paar woorden willen spreken tot toelichting van mijne motie. Ik heb mijne motie ingediend, omdat ik de motie voorge steld door de heeren Van Kempen c. s. onaannemelijk acht, en ik vermoed dan ook dat zij door den Raad zal worden verworpen. Nu zou ik niet gaarne willen, dat het publiek uit de ver werping van die motie den indruk zou ontvangen, dat de tegen stemmers het tegendeel wenschen van hetgeen de voorstellers met hunne motie beoogen. Om verschillende redenen acht ik de motie volstrekt onaan nemelijk. In de eerste plaats zou door aanneming van de motie de Raad den wensch uitspreken, dat Burg. en Weth. hunnen invloed zouden aanwendenopdat bij voorkomende gelegen heden de voordrachten of aanbevelingen van door den Raad te benoemen personen minder eenzijdig zullen worden opgesteld. Nu worden voordrachten voor een goed deel opgemaakt door zelfstandige Commissiën, en het zou stellig volkomen ongeoorloofd .zijn, wanneer Burg. en Weth. trachtten invloed uit te oefenen op die Commissiën. Tot dit ongeoorloofde mogen wij naar mijne meening Burg en Weth. niet uitnoodigen. In de tweede plaats zouden wij moeten uitspreken den wensch, dat in het vervolg de voordrachten minder eenzijdig werden opgemaakt. Wij zouden dus zonder behoorlijk onderzoek, zonder behoor lijke feitelijke gegevens, een blaam moeten werpen op al de personen, die tot nog toe dergelijke voordrachten hebben opge maakt. Ook dit schijnt mij volstrekt ongeoorloofd. In de derde plaats komt mij de motie voor te zijn niet logisch; in verband met de toelichting beoogt zij, mijns inziens, de toepassing van een onjuist beginsel. Wat lees ik toch: »De Raad, overwegende dat de plicht om de belangen der Gemeente naar vermogen te behartigenzonder onder scheid op burgers van verschillende godsdienstige overtuiging en politieke denkwijze rust;" enz. Zeker, die plicht rust, op de burgers indien zij daartoe geroepen worden, maar dat zij daaraan het recht zouden ontleenen op eene soort van even redige vertegenwoordiging, dat is geheel onjuist. Dit staat nu wel niet met zoovele woorden in de motiemaar wanneer dit niet de bedoeling is, dan slaat ook het eerste gedeelte van de motie niet op het tweede; er is geen logisch verband tusschen het eerste en tweede gedeelte, tenzij men er stil zwijgend tusschen voegt dat onjuiste beginsel door mij genoemd. Om die drie redenen vooral komt het mij voordat de motie volstrekt onaannemelijk is en heb ik eene motie voorgesteld van dezen inhoud: De Gemeenteraad: Overwegende dat bij voordracht, aanbeveling en benoeming van leden der commissiën van toezicht op gemeentelijke in stellingen slechts het belang der gemeente den doorslag mag geven. Overwegende dat dit belang vordert, dat telkens aan den meest geschikte de voorkeur wordt gegeven. Gaat over tot de orde van den dag. Ik bedoel met deze motie niets anders dan wat er in wordt gezegd: de meest geschikten. Ik wil uitdrukkelijk verklaren, dat mijne meening is, dat geen godsdienstige overtuiging of politieke denkwijze op zich zelve geschikt kan maken in een bepaald geval of ongeschikt. De geschiktheid hangt niet af van de politieke denkwijze of van de godsdienstige overtui-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 8