DONDERDAG 12
OCTOBER 1899.
03
zullen rijden snel-, en blikserntreinen AmsterdamDen Haag,
die gedeeltelijk zelfs Leiden zullen passeeren zonder te stoppen.
Wellicht zullen er dan eenige lokaaltreinen over die lijnen
loopen, doch altijd zóó, dat dit niet schaadt aan het groote
sneltreinverkeer.
De Electrische Spoorwegmaatschappij beoogt daarentegen
zooveel mogelijk bevordering van het lokaal verkeer; overal
waar daaraan eenigszins behoefte is, zal gestopt worden; men
zal als het ware voor zijn deur kunnen in- en uitstappen.
Dat is een enorm groot verschil met het plan van do Hollandsche
IJzeren Spoorwegmaatschappij.
Het geldt hier inderdaad twee ondernemingen, in aard geheel
verschillend. Bij de concessie van de Electrische Spoorweg
maatschappij heeft men te doen met een zeer bepaald plan. in
bijzonderheden uitgewerkt en zonder twijfel ernstig bedoeld.
YVanneer de concessionaris de vereischte subsidiën kan krijgen,
verlangt hij niets liever dan met den aanleg der lijnen zoodra
mogelijk te beginnen. Nu zal ik niet zeggen, dat dit laatste
met de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij niet het
geval is, maar het plan van deze Maatschappij hangt onge
twijfeld samen met de algetneene spoorwegpolitiek. En wanneer
er in Nederland een terrein duister is, dan is het wel het
terrein van de spoorwegpolitiek, waarop onze twee groote
spoorwegmaatschappijen zich bewegen.
Wenscht men uitstel totdat men volledige inlichtingen heeft,
dan zal men een uitstel verkrijgen van zeer langen duur.
Wenscht men uitstel alleen om van de Hollandsche IJzeren
Spoorwegmaatschappij teekeningen of dergelijke stukken te
ontvangen, die men in de leeskamer ter vergelijking zou kun
nen nederleggen, dan heb ik tegen een dergelijk uitstel geen
bezwaar. Daarvoor is een tijdvak van 4 of 5 weken ruim vol
doende; wanneer de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij
dit wil, kan zij die teekeningen wel binnen drie dagen geven.
Doch wanneer men zegt: laten Burg. en Weth. eens met de
Maatschappij praten en zich vergewissen, of de concessie al
dan niet invloed zal kunnen uitoefenen op het geven van
rentegarantie aan de Electrische Spoorwegmaatschappijdan
ben ik daartegen, want dan draagt men aan Burg. en Weth.
eene taak op, die verre gaat boven de krachten zelfs van dat
uitstekende College. Aan Burg. en Weth. op te dragen om
van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij te verkrijgen
eene afdoende verklaring, wat zij met deze concessie beoogt
en bedoelt, dat is eene taak, die ik van Burg. en Weth., zonder
eenig wantrouwen natuurlijk in hunne bekwaamheden, niet
durf vergen.
Ik zou dus wel willen vragen, of de motie niet zóó kan
worden ingericht, dat daardoor verkregen wordt een uitstel
van slechts 4 of 6 weken. Wil de voorsteller dit niet zelf doen,
dan zou ik bereid zijn mijnerzijds een dergelijk voorstel in te
dienen.
De heer Den Houter. M. d V. Het is noodig met een enkel
woord terug te komen op de herhaalde bewering van den heer
Fockema Andre®, dat de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaat
schappij en de Electrische Spoorwegmaatschappij elkanders
concurrenten zijn, en dat derhalve en daarom de Hollandsche
IJzeren Spoorwegmaatschappij ongeneigd zal zijn ons met
spoed die inlichtingen te geven welke wij wenschen. Ik geloof
niet dat daarvoor eenige vrees behoeft te bestaanwant uit
het feit, dat genoemde Maatschappij dit adres bij den Raad
heeft ingediend, blijkt reeds, dat zij de zaak ernstig bedoelt;
zoolang wij niet beter weten, moeten wij dit althans aannemen.
De heer Drucker heeft in zijn uitgewerkt pleidooi gezegd,
dat het niet aangaat Burg. en Weth. op te dragen van de
Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij te weten te komen,
wat hare eigenlijke bedoeling met deze concessieaanvraag is,
omdat men daarmede komt op het groote veld van de spoor
wegpolitiek. Hoewel ik wat de algemeene spoorwegpolitiek
betreft, zeker niet de autoriteit van den heer Drucker bezit,
geloof ik voor mij toch dat de belanghebbende zelve het best
inlichtingen kan geven. En waar de Hollandsche IJzeren Spoor
wegmaatschappij onzen steun bij de Regeering vraagt, daar
zal zij ons ook niet de noodige inlichtingen weigeren. En waar
de onderhandelingen met de Electrische Spoorwegmaatschappij
reeds een half jaar hebben geduurd, daar zie ik in uitstel van
een paar weken geen bezwaar. Het is mij nu absoluut on
mogelijk om goed over het aanhangig voorstel te oordeelen.
De heer Pera. Ik zou eensdeels moeten herhalen, M. d. V..
wat ik zoo straks reeds gezegd heb en wat ik meen, dat aan
het oor van den heer Drucker is ontgaan. Wanneer deze zaak
wordt gegeven in handen van Burg. en Weth., dan staan wij
niet aan het gevaar bloot, dat deze zaak maai' eindeloos zal
worden uitgesteld. Het is ons niet te doen om de zaak uit
te stellen, maar wij verlangen in den kortst mogelijken
tijd er van af te komen. Er is sprake geweest van onder
handelingen met de II. IJ. S. M., maar Burg. en Welh. hebben
met deze Maatschappij niet te onderhandelen zooals zij hebben
gedaan met de tl. E. S M. Men kan eenvoudig vragen: wat
wilt gij, wat kunt gij ons definitief meedeelen, ook de over
legging van kaarten enzdoor den heer Drucker besproken.
Het adres geeft aanleiding om die vragen te doen. Is de Maat
schappij onwillig, dan gaan wij voort; is het antwoord niet
duidelijk genoeg, dan leggen wij het terzijde, wij hebben er
geen behoefte aan; en dan wordt de ondersteuning verleend
aan de H. E. S. M. Wat bedoeld wordt is slechts een paar
vragen tot de H. IJ. S. M. te richten, ten einde nader met
hare plannen bekend te worden. Dat is de eenige uitlegging,
die aan het voorgestelde te geven is.
De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. De motie, welke ik daar
straks heb ingediendluidt
De Raad besluit de behandeling van dit punt uit te stellen
en Burg. en Weth. uit te noodigen den Raad te dienen van
rapport en advies omtrent het adres van de H. IJ. S. M.
De Voorzitter. U weet, dat de Raad reeds besloten heeft
het adres in handen van Burg. en Weth. te stellen; entoen
heb ik. omdat ik begreep dat dat wellicht het geval zou zijn,
gezegd te zullen toelaten, dat adres bij punt XV van de agenda
te bespreken. Maar de Raad behoeft niet nog eens te besluiten
wat reeds besloten is.
De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. Ik doe dat meer, omdat
de heer Drucker er van spreekt Burg. en Weth. te binden
aan een tijd van zes weken. Ik wil Burg. en Weth. dien tijd
geven, dien zij noodig hebben, om den Raad van rapport en
advies te dienen; meer niet. Dit is alleen wat ik vraag, om
beide zaken in verband met elkander te beschouwen en daar
door een oordeel te kunnen vellen wat wij in deze zaak
moeten doen.
De heer Drucker. Als het mij geoorloofd is nog even te
spreken, dan wensch ik een paar woorden te zeggen, daartoe
genoopt door eene uitspraak van den heer Den Houter. Deze
heeft gezegd, dat ik een pleidooi heb gevoerd. Wanneer het
geldt spoorwegen, is het haast plicht geworden te verklaren
wat ik bij deze doe dat ik noch bij de II. E. S. M. noch
bij de 11. IJ. S. M. eenig belang hoegenaamd heb, zoodat het
niet in mijn hoofd is opgekomen, voor een van beide een
pleidooi te voeren. Het is uitsluitend het algemeen belang,
gelijk ik meen dit te moeten opvatten, waardoor ik mij in
dezen laat leiden.
Nog wensch ik mij op een punt nader te verklaren, waar
de heer Den Houter mij blijkbaar evenmin heeft begrepen.
Ik zal trachten ook dat duidelijk te zeggen. Er is gezegd: men
kan toch aan de IJ. IJ. S. M. inlichtingen vragen. Natuurlijk,
voor zoover zij die geven wil, kan dat worden gevraagd. Maar
er zijn meermalen menschen, die concessie vragen ik zeg
dat nu niet van de H. IJ. S. M. met andere oogmerken
dan alleen de ernstige wensch om tot uitvoering van het werk
te komen. En dan gelooft toch de heer Den Houter evenmin
als ik, dat zoo'n aanvrager, over zijn bedoelingen geïnterpel
leerd, zeggen zal: juist, gij hebt mij goed doorzienIk spreek
in het algemeen en kan niet beoordeelen, of bij de concessie
aanvraag der H IJ. S. M. dergelijk geval aanwezig is.
De heer Van Kempen. Om eene uitdrukking van den heer
Fockema Andreae te bezigen: ik vind het hoogst bedenkelijk
om hier te zeggen, wanneer wij aan Burg. en Weth. opdragen
met de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij in mondeling
overleg te treden, dan dragen wij hun iets op wat boven hun
macht gaat. Ik geloof niet dat zoo iets in den Raad mag
worden gezegd, daarvoor zijn onze Burg. en Weth. te superieure
menschen ook wat hunne kennis betreft. Men kan nu over
de zaak heel lang spreken, maar de quaestie komt toch hierop
neder, dat de heer Van Hoeken niets anders wenscht dan een
rapport van Burg. en Weth. over het tweede voorstel gedaan
door eene concurrente van de Electrische Spoorwegmaatschappij,
opdat wij ten slotte uit de twee voorstellen eene keuze
kunnen doen.
De heer Den Houter. De heer Drucker verplicht mij tot
eene zeer korte verklaring. De heer Drucker kan weten dat
hij in mijne oogen veel te hoog staat, dan dat ik met de uit
drukking «pleidooizou hebben bedoeld dat hij in een van
beide concessiën belanghebbende was. Dan zou ik hebben ge
sproken van een oratio pro domo.
Ik dacht dat een pleidooi door een advocaat kon worden
gehouden voor eene zaak die hij recht en goed acht, ook al
heeft hij er persoonlijk niet het minste voordeel bij. Zoo op
gevat is het woord «pleidooi" geheel niet misplaatst.
Ten derde male heeft de heer Drucker er nu nog op ge
wezen, dat bij het vragen van concessiën allerlei bijoogmerken
kunnen voorkomen, die met het belang van de zaak zelve
niets te maken hebben, dat dit hooge politiek kan zijn. Ten
derde male heeft de heer Drucker echter geconstateerd, dat
zoo iets met de aanvraag van de Hollandsche IJzeren Spoor
wegmaatschappij niet het geval behoeft te zijn. Het komt mij
voor, dat dit toch eene eigenaardige wijze van betoogen is
het doet mij denken aan de bekende scène uit Julius Caesar
iemand telkens verontschuldigende kan men hem daarmede
op de duidelijkste wijze beschuldigen.