68 DONDERDAG 12 OCTOBER '1869. beschuldiging van eenzijdigheid tegenover personen die krach tens hun ambt verplicht zijn voordrachten op te maken, mijns inziens volkomen ongeoorloofd. Dan is gebleven mijn grief omtrent het onjuiste, het onlogische in de motie. Er staat in de tweede alinea: »van oordeel, dat het niet billijk is, dat schier zonder uitzondering personen van één bepaalde richting worden gekozen'' enz. Niet billijk tegenover wie? Tegenover personen die niet worden voorgedragen ot benoemd? Indien dit de bedoeling is, dan gaat men uit van een geheel verkeerd stelsel, als zouden er nl. rechten zijn van bijzondere personen op het vervullen van betrekkingen, om benoemd te worden tot baantjes. Neen, er is maar op één belang en op één recht te letten, nl. op het be lang en op-het recht der gemeente. En die vorderen niets anders, dan dat benoemd worden de meest geschikten. Al zegt men nu maar eenmaal, deze of gene is het geschiktst, maar wij zullen daarop ditmaal niet letten, want wij willen een ander van eene andere politieke of godsdienstige richting, dan is men reeds op een dwaalspoor. Ik heb uitdrukkelijk gezegd, dat ik het dwaasheid zoude vinden, de geschiktheid te zoeken onder ééne richting, die vindt men bij alle richtingen. Maar men moet nooit vragen behalve naar geschiktheid, bovendien naar de politieke of godsdienstige richting; alleen naar de geschiktheid. De heer Van Kempen zegt, dat iedereen dit met mij eens is, maar dan hoop ik ook, dat iedereen het rnet mij eens zal zijn, dat zijne motie niet aan te nemen is De heer Pera. Ik heb niet het voornemen gehad en ben nog niet voornemens mij heel diep in deze discussie te be geven; eene enkele opmerking slechts wensch ik te maken. De heer Fockema Andreae verklaart onze motie onaannemelijk. In het voorbijgaan zij gezegd en wensch ik duidelijk te con- stateeren, dat aan de uitlegging en de verklaring, die daaraan gegeven werd door den Burgemeester, hoegenaamd niet door mij is gedacht, en dat ik eene geheel andere bedoeling heb gehad. Zooals onze motie nu luidt wordt zij onaannemelijk verklaard, en de heer Fockema Andreae geeft daar eene andere voor in de plaats, die dan verbeteren zal wat door ons verkeerd is gezegd. De heer Fockema Andreae heeft daar straks uitgesproken, dat onze motie dient verworpen te wor den en toch wenscht hij ook weer niet de gedachte te wekken bij de buitenwereld, dat de Raad de bedoeling, die in onze motie ligt, niet wil. Dus de motie van den heer Fockema Andreae heeft naar zijn oordeel dezelfde bedoeling als de onze ten minste dat is wat ik uit de behandeling der zaak op dit oogenblik moet opmaken. Nu kunnen wij, naar het mij voor komt, daarover een zeer breede discussie houden, waarmede wij toch nooit klaar komen. Wat is, naar mijn oordeel, de vraag? Deze: wat verstaat men onder geschiktheid voor eene bepaalde vacature. Bij eene andere gelegenheid, waarbij door mij aanmerking is gemaakt op eene voordracht, is dat ook vroeger reeds ter sprake gekomen. Men dient zooveel mogelijk in dergelijke commissiën verscheidenheid te brengen. En zoo komen er allerlei vragen bij te pas, waarmede de een rekening houdt en de andere niet. Dus de vraag naar geschiktheid en wat daarvoor vereischt wordt is een zeer belangrijk punt. Overigens spreekt de motie voor zichzelf. Men kan haar aannemen of niet, men kan haar beteekenis en waarde inzien en niet inzien; eenzijdig en niet doelmatig moeten wij menige voordracht of aanbeveling noemen. Dat licht te verspreiden hier, waardoor men meer algemeen zal komen tot de erken ning van de juiste beteekenis der motie, en de wenschelijk- heid der toepassing in de praktijk, zal wel een onbegonnen werk zijn, indien men het in 't stuk zelf niet kan vinden. Op deze aangelegenheid echter eens te wijzen, was ons eene behoefte en hebben wij ons ten plicht gerekend. De heer Fockema Andrew. Ik wensch even een misver stand weg te nemen. Ik heb gezegd, hetgeen uit het steno grafisch verslag ook zal blijken, naar ik hoop, dat naar mijne meening de motie moet worden verworpenmaar dat ik niet zou willen dat men daaruit concludeerde dat wij het tegen deel willen van hetgeen de motie Van Kempen beoogt. Naar ik vermoed wil de Raad niet wat de HH. Van Kempen c. s. beoogen, maar daarom wil hij nog niet het tegendeel. Ik wil voorkomen dat deze of gene onder het publiek zegt: ziet, de antirevolutionnaire en Katholieke leden van (jen Raad hebben den wensch uitgesproken, dat ook hunne partij want daarop komt het neer ruimer vertegenwoordigd zal wezen in de commissiën; maar de Raad heeft dat verworpen, dus wil de Raad die ruimere vertegenwoordiging niet. Dat zou eene foutieve opvatting wezen van eene eventueele verwerping der motie. Daarom heb ik tegenover die motie eene andere gesteld en die aldus toegelicht, dat men zal kunnen zien, wanneer de meerderheid van den Raad de motie verwerpt en de mijne aanneemt, dat de Raad daarmede zeggen wil: ik wil, dat de plaatsen worden vervuld door de geschiktsten, onverschillig tot welke godsdienstige of politieke richting zij behooren. De Voorzitter. Mijnheer Fockema Andreae, u spreekt van onverschillig tot welke politieke of godsdienstige richting zij behooren, maar deze woorden staan niet in uwe motie. De heer Fockema Andre.e. Dan verander ik alsnog mijne motie in dien zin De Voorzitter. De motie van den heer Fockema Andreae luidt nu als volgt: De Gemeenteraadoverwegende dat bij voordrachten, aan bevelingen en benoemingen van leden der Commissiën van toe zicht op gemeentelijke instellingen, slechts het belang der ge meente den doorslag mag geven overwegendedat dit belang vordert, dat telkens zonder aanzien van politieke of godsdienstige overtuiging aan den meest geschikte de voorkeur wordt gegeven, gaat over tot de orde van den dag. De heer Aai.berse. M d. V.Ik vang aan met de verklaring, dat de wijziging in de ook door mij onderteekende motie gebracht, mijne volle goedkeuring wegdraagt. Door den geachten voorsteller van de anclere motie is gezegd, dat door onze motie eene blaam wordt geworpen op de pei sonen die tot nog toe de voordrachten en aanbevelingen hebben opge maakt. Nu geloof ik, dat hij moeielijk aan een anderen, logischen gedachtengang kan ontsnappen, nl. dat door zijne motie eene blaam wordt geworpen op nog heel wat meer mensclien. Wanneer men zoo vooropzet, dat de Raad de meest geschikte personen moet kiezen, dan is het toch wel treffend, dat die meest geschikte personen bijna uitsluitend schijnen voor te komen bij menschen van ééne bepaalde richting. Ten minste onder de Katholieken dezer stad, en over deze wilde ik in 't bijzonder spreken, worden er, wanneer men tot, heden werkelijk alleen op «geschiktheid" heeft gelet, naar 't schijnt, al zéér weinig «geschikte" personen aangetroffen. De plaatselijke schoolcommissie telt 12 leden, waarvan 1 Katholiekde Commissie voor het Middelbaar onderwijs 6 leden, waarvan 1 Katholiek; het college van Curatoren over het Gymnasium 7 leden, waarvan geen enkel Katholiekde Commissie voor de openbare bewaarscholen 5 leden, waarvan evenzeer geen enkel Katholiek, te zamen dus 30'leden, waar van slechts 2 Katholiek. Dus voor gedeelte slechts worden voor die betrekkingen onder de Katholieken «geschikte" per sonen gevonden! Als er derhalve sprake is van het werpen van eene blaam op personen, wordt dit niet gedaan door onze motie, maar door die van den heer fockema Andreae, en wel op de Katholieken, die terwijl zij 1 '4 gedeelte uitmaken van de bevolking van Leiden, slechts zouden staan in de verhouding van 1 tot 15, waar het betreft de geschiktheid om toezicht te houden op het onderwijs. Ook in de andere commissiën is de verhouding niet veel gunstiger. In het bestuur der Stedelijke Werkinrichting, be staande uit 7 leden, zit 1 Katholiek; het bestuur der gemeen telijke Bank van Leening telt 3 leden, waarvan geen enkel Katholiek. Wanneer dus gezegd wordt: de geschiktheid hangt niet af van politieke denkwijze; wanneer dit de grondtoon moet zijn van de motie van den heer Fockema Andreae; wanneer daarmede dan blijkbaar eene goedkeuring wordt beoogd van het verleden, zooals door onze motie wordt beoogd eene afkeuring van het verleden, dan wordt door die motie eene blaam geworpen op de Katholieken, die heel wat grooter is dan de blaam van partijdigheid, welke wij door onze motie zouden werpen op de commissiënwelke tot heden de aanbevelingen en voor drachten hebben opgemaakt De heer Van Kempen. M. d. V. Laat ik nog even dit zeggen. Wij komen niet bedelen om baantjes in commiss'iën, wij komen niet op voor ons zelf, maar voor het recht dat ook in de verschillende commissiën worde gerekend met het feit, dat in de stad Leiden niet alleen liberale heeren zijn, onder wie er velen zijn, die ik zeer hoogacht, maar dat er ook zijn anti-revolutionnairen en roomsch-katholieken, met wie ook dient te worden gerekend. M. d. V., wij komen niet vragen wilt ons s. v. p. ook eene functie opdragen, maar wij vragen doet ons recht. De heer Fockema Andrew Mag ik dan constateeren, M. d. V., dat blijkt, dat de heer Van Kempen en ik in dat beginsel precies tegenover elkander staan, flet beginsel, dat de heer Van Kempen uitspreekt, is juist het beginsel, dat ik als on juist heb gequalificeerden die qualificatie zal dunkt mij ieder, die de zaak bedaard overweegt, met mij deelen. De heer Van Kempen zegt: Wij komen vragen om ons recht om benoemd te worden tot betrekkingenhet recht van personen behoo- rende tot eene bepaalde partij. Welnu, dat recht bestaat niet. Er bestaat alleen een belang en een recht van de gemeente; daarvoor alleen mag worden gestreden. Naar het mij voor komt is het hoogst wenschelijk, het juiste beginsel in het algemeen in het oog te blijven houden. Juist, daarom heb ik mijne motie gesteld tegenover de motie van de andere heeren, omdat ik den nadruk wil hebben gelegd op het belang van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 10