DONDERDAG 24 AUGUSTUS 1899.
49
is. Het is waar, de heer Bary mist een klein beetje ruimte,
maar dat is geen voldoende motief om van de bouw-verorde-
ning af te wijken.
Ik geloof, dat dit in het algemeen de meening van Burg.
len Weth. is, en ik zie geen enkele reden, waarom hier
de afwijking moet worden toegestaan.
De heer Zillesen. In beginsel ben ik met den heer Korevaar
eens, dat men zoo min mogelijk moet afwijken van de bepa
lingen en voorwaarden, vastgesteld bij eene verordening. Maar
de heer Van Hoeken heeft gesproken van afwijkingen, die wel
zouden hebben plaats gehad op de Haarlemmerstraat, waar
een of meer huizen hooger zijn gebouwd dan anderhalf maal
de breedte van de straat. Wanneer dat het geval mocht zijn,
zou ik zeer gaarne daaromtrent eenige inlichtingen ontvangen,
daar het dan wel een meten met twee maten zou worden.
Wordt eene uitzondering gemaakt voor den een, dan moet die
ook evenzeer bij een ander worden toegelatenwanneer diens
belang dat eenigszins meebrengt. Ik kan dat niet beoordeelen,
en het is voor het eerst dat ik daarvan hoor. Ik zou dagrom
gaarne liooren in hoeverre waar is wat de heer Van Hoeken
zegt, waaraan ik trouwens niet twijfel.
De heer Korevaar. Het spijt mij ik heb vergeten daarop
te antwoorden. Jk vermoed maar ik weet het niet zeker
dat de heer Van Hoeken doelt op den bouw van het Volkshuis.
Daar zou misschien volgens anderer oordeel sprake kunnen
wezen van eene afwijking, maar naar mijn oordeel niet. Dat
gebouw staat aan den Apothekersdijk; daar heeft het zijn
hoofdgevel en zijn hoofdingang, en daarnaar is de hoogte be
paald. Dat is dus volkomen in overeenstemming met de bouw
verordening. Het gebouw moest dus aan den achterkant, die
aan de Haarlemmerstraat is, even hoog worden. Misschien dat
de heer Van Hoeken dat bedoelt.
De Voorzitter. In antwoord aan den heer Zillesen moet ik
zeggen, dat mij niet bekend is. welke huizen de heer Van
Hoeken bedoelt. Misschien wil deze wel zoo vriendelijk zijn
dat nader te definieeren.
De heer A. J. Van Hoeken. Ik bedoel, M. d. V., de-winkel
huizen, die gebouwd zijn voor rekening van de Commissie
voor het Volkshuis. Die huizen zijn gebouwd waar de Haar
lemmerstraat op dat punt 9 Meter breed is, terwijl de gevel
hoogte 15.25 meter bedraagt; op het midden dezer huizen is
de straat breed 9.15 meter, bij eene hoogte van 12.20 meter,
op een derde punt, eveneens recht over de winkelhuizen, is
de breedte der straat 9.50 meter en de gevelhoogte 14.80 meter.
Dus in twee gevallen is hooger gebouwd dan anderhalfmaal
de breedte van de straat, waarvan één keer zelfs boven het
maximum.
De Voorzitter. Heeft de heer Van Hoeken nog andere voor
beelden op te noemen?
De heer A. J. Van Hoeken. Neen, M. d. V. Ik heb gesproken
van winkelhuizen, omdat het hier meer dan één huis is
De heer Korevaar. Die winkelhuizen maken deel uit van
het Volkshuis, en dat heelt zijn hoofdingang aan den Apo
thekersdijk.
De heer A. J. Van Hoeken. De heer Korevaar zegt, dat
die winkelhuizen deel uitmaken van het Volkshuis Dit bestrijd
ik ten sterkste, want het Volkshuis staat aan den Apothe
kersdijk. Voor zoover mij bekend, zijn de winkelhuizen
gebouwd voor rekening van de Commissie voor het Volks
huis; dat onderscheid ik zeer, en houd ik stipt uit elkander.
Dit zijn winkelhuizen aan de Haarlemmerstraat en niet aan
den Apothekersdijk.
De heer Korevaar. Voor wiens rekening die huizen zijn
gebouwd, doet, geloof ik, niets ter zake. Dat gedeelte maakt
een onderdeel uit van het Volkshuis, en is ingericht tot
winkelhuizen, omdat men daarover voor later de beschik
king wilde behouden.
De Voorzitter. Reeds is medegedeeld om welke reden
Burg. en Weth. meenen dat bij het bouwen van de winkel
huizen aan de Haarlemmerstraat niet is afgeweken van de
Verordening, n. 1. omdat de frontgevel van het Volkshuis,
waarvan die winkels een onderdeel zijn, aan de Apothekers
dijk staat.
In de redeneering van den heer Van Hoeken heeft het
mijne aandacht getrokken dat hij uitsluitend het particulier
belang op den voorgrond stelt. Wanneer men de zaak uit
dat oogpunt beschouwt, en alleen het particulier belang van
de aanvragers in aanmerking neemt, is er voor het stand
punt van den heer Van Hoeken wat te zeggen. Maar dat is juist
het verschil tusschen zijne meening en die van Burg. en Weth.
De heer Van Hoeken heelt het particulier belang van de heeren
Peek Cloppenburg en Bary op 'toog, terwijl Burg. en
Weth. het algemeen belang op den voorgrond hebben gesteld.
De verordening is gemaakt in het algemeen belang en als
regel moet gelden dat die moet gehandhaafd worden; alleen
bij groote uitzondering mag daarvan worden afgeweken
en nu meenen Burg. en Weth dat wanneer deze verzoeken
niet worden toegestaan de heeren Peek Cloppenburg en
Bary niet zóó groote schade zullen lijdendat daarvoor van
■de verordening zou moeten wotden afgeweken. In elk geval
behoeft door hen niet lager te worden gebouwd dan thans
de huizen zijn; dat is dus reeds eene concessie die hun wordt
verleend. Het heeft mijne aandacht in de vorige vergadering
getrokken, dat sommige leden dachtendat niet hooger zou
mogen worden gebouwd dan anderhalf maal de breedte van
de aanliggende straat. Dat is echter een misverstandwant
dat is onze bedoeling niet. Wij willen toestaan om te bou
wen tot de hoogte, die de perceelen nu hebben; wij willen
hier dus in deze gevallen geen van de beide aanvragers
noodzaken terug te gaan tot anderhalf maal de breedte van
de straat. Maar wij willen, volgens de bedoeling van de
verordening, preventief werken: wij willen voorkomen, dat
steeds hooger en hooger zal worden gebouwd. Dat is ons
motief, en dat is in overeenstemming met de verordening,
die door den Raad is goedgekeurd en samengesteld is met
het oog op de algemeene volksgezondheid en die dus zoolang
mogelijk moet gehandhaafd worden. Indien wij toestaan dat
hooger zal worden gebouwd, dan zullen wij langzamerhand
in hetzelfde euvel vervallen als in andere steden waar ook
te hoog is gebouwd, gelijk b. v. in Amsterdam de Kalver-
straat, waar de gevels veel te hoog zijn voor de breedte van
de straat. Den eenen keer wordt verhooging van den gevel
gevraagd, omdat er geen bewoond huis tegenover staat maar
een pakhuis, hoewel niemand de verzekering kan geven, dat
later in de plaats van het pakhuis niet een huis zal worden
gezet even hoog als het huis van de heeren Peek en Cloppen
burg. En in het andere geval wordt verhooging gevraagd,
omdat de gevel dan nog maar even hoog zal worden als van
het huis, dat er naast staat. Zoodoende zal langzamerhand
om verschillende redenen successievelijk al hooger en hooger
worden gebouwd. En heeft de Raad eenmaal A gezegd, dan
wordt het bepaald moeilijk naderhand verzoeken van derge-
lijken aard te weigeren, wil men niet zeer onbillijk tegen
over andere aanvragers worden, en de Raad zoude dus dit
gedeelte van de verordening tot een doode letter maken.
De heer Den Houter. M. d. V., ik werischte wel eene na
dere inlichting te vernemen van u omtrent hetgeen de heer
Korevaar gezegd heeft en door u nader is toegelicht. Ik begrijp
niet de tevredenheid van Burg. en Weth., dat zij de klaar
blijkelijke ontduiking dezer verordening, al of niet met hunne
toestemming geschied, zoo gemakkelijk verklaren.
Waarvoor is de bepaling van de gevelhoogte vastgesteld?
Opdat licht en lucht voldoende in de straten zouden kunnen
toegang vinden. Klaarblijkelijk is, dat het gebouw aan de Haar
lemmerstraat niet aan den eisch der verordening voldoet. En
nu troosten Burg. en Weth. zich met wat achter is vóór te
noemen en vóór in de plaats van achter te stellen. Maar dat
baat aan den toegang van licht en lucht geen spier. Tegen
den geest der bouwverordening in is daar hooger gebouwd
dan mocht; en of we dat nu achter of voor noemen, dat baat
aan den toegang van licht en lucht niet. Als men zoo streng
de verordening wil handhaven, dat waar het geldt particulieren,
die met groote moeite trachten hunne zaken tot bloei te
brengen, eene afwijking wordt geweigerd, en daartegenover
kan men eene bestaande afwijking goed praten met eene fictie,
dan moet de verordening worden herziendaar zij anders op
dat punt onvoldoende is.
De heer Korevaar. De heer Den Houter stelt op den voor
grond, dat klaarblijkelijk tegen den zin der bouwverordening
is gehandeld. Dat kan ik beslist tegenspreken. Ik ben over
tuigd men moge verschillen van gevoelen omtrent de
juistheid dier meening dat Burg. en Weth. toen in den
geest der verordening uitlegging aan de bepaling hebben
gegeven. Wat toch is het geval? Er staat ook eene be
paling in de verordening, dat wanneer het gebouw ligt op
den hoek van twee straten, waarvan de eene breeder is
dan de andere, in de nauwe straat nog eenige meters op
de meerdere hoogte kan worden voortgebouwd. Men heeft
daarbij ingeziendat het niet aangaat, dat zoodra het gebouw
om een boek komt, de hoogte dan onmiddellijk zooveel lager
moet wordenook als de andere straat veel nauwer wordt.
De verordening heeft in dat geval voorzien, door te bepalen,
dat nog over 10, 15 of 20 meter dezelfde hoogte kan worden
behouden. Men heeft dus zoo min mogelijk willen ingrijpen
en geen onmogelijke constructies willen veroorzaken. Nu meen
ik dat het in dezelfde lijn ligt om bij een gebouw, dat gecon
strueerd is met een bepaald doel en waarbij men eene zekere
ruimte noodig heeft, te vragen aan welke straat of gracht ligt
het, om daarnaar de hoogte te berekenen. Dat is onze opvat
ting. Maar van klaarblijkelijk de verordening anders uitgelegd
te hebben, daarvan is geen sprake geweest. Dat kan ik beslist
tegenspreken.
I