DONDERDAG
6 JULI 1899.
43
precies dezelfde woorden als in art. 21 van de verordening
op de brandweer. Wat is daarvan de reden?
De Voorzitter. De eene verordening is eene strafverorde
ning en de andere de huishoudelijke; dus moet dat in beide
voorkomen.
Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Artt. 2—11 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming vastgesteldevenals daarna de verordening in haar
geheel.
XXIII. Vaststelling der verordening op de brandweer.
(Zie Ing. St. n°. 134).
Algemeene beraadslagingen worden niet gehouden.
Artt. 13 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 4.
De heer Drucker. M d. V., de woorden »zoo noodig" in
dit art komen mij eenigermate vreemd voor. Wilt u mij die
eenigszins ophelderen
De Voorzitter. Het schijnt niet altijd noodig.te zijn; en
eigenlijk behoeven die woorden er ook niet bij te worden gezet.
De heer Korevaar. Wanneer er binnenkort brand is ge
weest, dan is eene beproeving overbodig. In geval echter in
een geheel jaar geen brand is geweest, waarbij de stoomspui
ten in werking zijn geweest, dan moeten zij minstens zes
maal in dat jaar worden beproefd.
De heer Drucker. M d. V., na de inlichtiug van den heer
Korevaar kan ik mij met dit art. wel vereenigenwat u hebt
gezegdzou mij daarentegen wel eenigszins bedenkelijk voor
komen.
De heer Hasselbach. In Juli b. v. zal de vaste tijd zijn om
de stoomspuiten te probeeren. Maar als er nu in het laatst
van Juni brand is geweest, dan is dat niet noodig.
Art. 4 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Artt. 525 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 26.
De heer De Goeje. Is de bijstand van de schutterij voor
goed afgeschaft, M. d, V., en vervangen door dien van het
garnizoen?
De Voorzitter. Op het oogenblik wensch ik altijd zooveel
mogelijk met de politie de orde bij brand te handhaven, liet
is mij gebleken, dat bijna altijd de militairen kunnen worden
gemist. Alleen bij uitgebreide branden kan dat wenschelijk
zijnmaar mijne ondervinding is dat het bijna altijd met
politie kan worden gedaanen daarin zou ik voorloopig geen
wijziging willen brengen.
Art. 26 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Artt. 27—38 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming vastgesteld, evenals ten slotte
de verordening in haar geheel.
XXIV. Vaststelling der verordening op wegen, lanen,
straten enz. en wateringen en slooten.
(Zie Ing. St. n°. 134).
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Artt. 14 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 5.
De heer Drucicer. M. d. V. In art. 1 komt eene opsomming
voor van alles waarop de verordening van toepassing is, nl.
op alle openbare wegen, lanen, paden, enz enz.
In art. 5 komen nu enkele van die onderwerpen terug,
doch worden niet alle genoemd. Kan dit nu niet bij straf
vervolgingen tot bezwaren aanleiding geven? Stel bijv. dat
een slop of poort ook bestraat moet worden, dan zou art. 5
daarop misschien niet van toepassing geacjit worden. Zou het
derhalve niet voorzichtiger zijn, al hetgeen in art. 1 wordt
opgenoemd te herhalen in art. 5.
De Voorzitter. Ik wil het nog wel eens nagaan, maar ik
geloof niet dat het noodig is.
Art. 5 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De artt. 616 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 17 luidende:
»On verminderd het bepaalde in artikel 19 worden twee maal
'sjaars en wel in de maanden April en October de artikel 1
genoemde eigendommen en werken geschouwd door een of
meer van de ambtenaren, die belast zijn met het opsporen
der overtredingen van de bepalingen dezer verordening.
Van deze schouw wordt ten minste acht dagen te voren
kennisgeving gedaan in een alhier verschijnend dagblad, en,
zoo dit door Burgemeester en Wethouders noodig wordt ge
acht, ook door aanplakking in de nabijheid der plaatsen, waar
de schouw zal geschieden.''
De heer Drucker. Is de aanhaling van art. 19 wel juist.
De Voorzitter. Wij zullen dit nagaan.
De heer Fockema Andreas. M. d. V. In den tweeden regel
van dit artikel is een woordje uitgevallen. Er staat »de art. 1
genoemde eigendommen" enz Dit moet zijn »de in art. '1 ge
noemde eigendommen."
De Voorzitter. U hebt gelijkhet woordje »in" dient er
tusschen gevoegd.
Art. 17 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De artt. 1824 worden achtereenvolgens zonder beraadsla
ging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke
stemming vastgesteld.
De Voorzitter. Verlangt nog iemand in de Openbare Ver
gadering het woord
De heer Verster van Wulverhorst. M. d. V! Het zal de
laatste maal zijn, dat ik de eer heb als lid van dezen Raad
Uwe vergadering bij te wonen.
Nog weinige oogenblikken slechts en ik ga de plaats ver
laten, die ik gedurende 30 jaren onafgebroken heb ingenomen
de plaats die mij in dat veeljarig tijdvak, bij elke periodieke
verkiezing bij hernieuwing, door het vertrouwen der Leidsche
kiezers werd aangewezen. Ik reken het mij dan ook tot een
duren plicht, in deze laatste vergadering die ik bijwoon, hier
in het openbaar, voor dat langdurig genoten vertrouwen aan
die kiezers mijn warmen dank te brengen en het doet mij
genoegen mij, bij deze gelegenheid, van dien plicht te mogen
kwijten.
Zooals het veelal gaat, M. d. V., zoo is het ook mij gegaan.
Iets wat men lang bezitdat wordt ons ten slotte lief. En
zoo was ook mij de plaats lief geworden die ik thans nog in
neem en die ik ik aarzel geen oogenblik dit gulweg te
bekennen niet dan noode, ja zeer noode zelfs verlaat.
Maar waar het weder gold eene verkiezing voor een zesjarig
tijdvak heb ik gemeend, dat het,, met het oog op mijn leeftijd,
wellicht verstandiger, zeer zeker voorzichtiger was, eene even-
tueele candidatuur, voor het geval mij die mocht worden aan
geboden niet meer te aanvaarden. En vandaar, dat ik daartoe
heb besloten. Intusschen zullen de jaren, waarin ik lid van
den Leidschen Gemeenteraad ben geweest voor mij steeds
blijven behouden eene aangename herinnering, en dat wel
hoofdzakelijk om twee redenen.
In de eerste plaats om de vele bewijzen van vriendschap
en welwillendheid, die ik steeds heb ondervonden.
En dat mag ik dan zeer zeker wel in de eerste plaats tot
U zeggen, M. d. V., geachte vriend Was! met wien ik het
voorrecht heb gehad gedurende tal van jaren op vriendschap-
pelijken voet te zijn; voorts aan alle mijne medeleden, zoowel
de vroegere als de tegenwoordige, die ik allen, met uitzon
dering alléén van ons geacht oudste medelidden Heer P.
L C. Driessen, in deze Vergadering heb zien zitting nemen;
en ten slotte, hoewel betrekkelijk gedurende een kort tijds
verloop, ook van onzen ijverigen en wakkeren secretaris.
Voor dat genoten vertrouwen, voor die ondervonden wel
willendheid, gevoel ik behoefte ook u allen, nog van deze
plaats, mijn oprechten dank uit te spreken. In de tweede
plaats zal ik gaarne aan onze bijeenkomsten terugdenken om
den aangenamen, kalmen, en hoogst bezadigden toon, die
steeds, ook bij verschil van meening, bij de debatten pleegt
vooi' te zitten. Van mijn recht om aan die debatten deel te
nemen heb ik nooit anders dan een zeer spaarzaam gebruik
gemaakt. Nooit heb ik behoord tot de woordvoerders in dezen
Raad; maar wat ik wel gedaan heb, dat is, wanneer het op
stemmen aankwam en daar komt het ten slotte op neer
heb ik dat steeds gedaan naar mijn beste weten en innige
overtuiging. Bijoogmerken of nevenbedoelingen bleven daar
aan steeds vreemdEn nu zal ik de laatste zijn om te
beweren, dat het errare humanum mij daarbij nooit parten
zoude hebben gespeeld, integendeel, ik ben overtuigd, dat
ik wel enkele malen bij het uitbrengen mijner stem zal
hebben gedwaald, maar ook van die enkele malen, kan ik
met waarheid getuigen, dat ik ook dan steeds heb gedwaald
geheel te goeder trouw.
Ik neem thans afscheid van u, en ik wensch de laatste
woorden, die ik in deze vergadering zal spreken, te doen strek
ken tot het uiten van een wensch en het richten van een