42
DONDERDAG
6 JULI 1899.
De Voorzitter. Burg. en Weth. zullen Uw denkbeeld gaarne
overwegen, maar het werk zal er zeer door worden opgehou
den. Nu het werk verdeeld is onder meer, zal de een meer
gedwaald hebben dan de ander. Daarom is er onderlinge con-
tróle geweest. De man die het werk had verricht in het eene
gedeelte, controleert het werk van zijn collega in een ander
gedeelte. Nu zijn in een van de vier gedeelten zulke fouten
ontdekt, dat daar het werk nog eens geheel is overgedaan.
Wanneer men al dit werk opdraagt aan een man, bijv. den
Inspecteur van de bouwpolitie, dan zal het zeer lang duren,
ook omdat deze titularis talrijke andere werkzaamheden heeft.
Wij zullen evenwel uw denkbeeld overwegen.
De heer Den Houter. Ik heb het denkbeeld aan de hand
gedaan, omdat U, M. d. V., het met mij eens zult zijn, dat
de waarde van het werk hooger is, naarmate de uitvoering
deugdelijker is geweest. Wel zegt U dat er onderlinge controle
is geweest, maar volgens het rapport zelf moet men niet te
veel controleeren. Op pag. 6 lees ik: »Het geheele onderzoek
heeft plaats gehad zonder eenigen dwang. De aanvankelijke
tegenwerking van enkelen kwam somtijds van de zijde der
bewoners uit vrees, dat de opneming verband hield met den
fiscus, maar ook wel van de zijde der eigenaren uit vrees voor
onbewoonbaarverklaring. Een herhaling der bezoeken ten ge
volge van controle en revisie viel ook weinig in den smaak."
Het is dus wenschelijk om dit contröleerendit herhaalde
bezoeken zoo weinig mogelijk te doen geschieden.
De Voorzitter. Het is zeer waar, dat men den menschen
zoo weinig mogelijk last moet veroorzaken, maar ten slotte
heeft toch niemand geweigerd. Ik zeg nogmaals: moet één
man dit werk verrichten, dan zal het lang ophouden. Onze
bedoeling is vóór den winter nog twee gedeelten van de ge
meente te doen onderzoeken. Het opnemen gaat vrij spoedig,
het groote werk is de statistiek. Om een gelijkmatigen toe
stand te hebben is het nu wenschelijk het opnemen zoo spoedig
mogelijk te doen plaats hebben.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XVII. Vaststelling van de verordeningen, regelende de heffing
en de invordering van weegloonen aan de stadswaag.
(Zie Ing. St. nu. 180 en 141.)
De verordening regelende de heffing van weegloonen aan
de Gemeentewaag te Leiden en
De verordening regelende de invordering der weegloonen
aan de Gemeentewaag te Leiden,
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming vastgesteld.
XVIII. Vaststelling van de verordeningen, regelende de heffing
en invordering van eene belasting onder den naam van marktgeld.
(Zie Ing. St. n°. 130 en 141.)
De verordeningenregelende de heffing en invordering van
eene belasting onder den naam van marktgeld, te Leiden, wordt
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
XIX. Vaststelling van de verordeningen, regelende de heffing
en invordering van begrafenisrechten op de Algemeene be
graafplaats.
(Zie Ing. St. n°. 130 en 141.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Art. 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 2.
De heer Pera. Het heeft mijne aandacht getrokken, M. d. V.,
dat het geheele verschil in kosten tusschen de 2e en 3e klasse
slechts bedraagt 10,—. Ik beken mijne onkunde op dit terrein,
en weet niet of dat geringe verschil gemotiveerd is. Opper
vlakkig zou ik zeggen, dat het iets grooter moest wezen.
De Voorzitter. Zooals in de toelichting is aangegeven, hebben
wij slechts weinig veranderd en vooral niet in deze verordening,
omdat zij bijna nooit wordt toegepast: in de laatste jaren zijn
twee menschen op de algemeene begraafplaats begraven.
Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Artt. 310 worden zonder beraadslaging en zonder hoofde
lijke stemming vastgesteld, evenals daarna de verordening
op de heffing in haar geheel.
De artt. 13 van de Verordening op de invordering worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming vastgesteld, evenals ten slotte de verordening in
haar geheel.
XX. Vaststelling van de verordeningen regelende de heffing
en invordering van een keurloon van vee en vleesch.
(Zie Ing. St. n°. 130 en 141.)
Deze verordeningen worden zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming vastgesteld.
XXI. Vaststelling der verordening tot voorkoming van brand.
(Zie Ing. St. n°. 134).
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Den Houter. Voor de algemeene beraadslaging
heb ik eigenlijk niets anders dan mijne groote ingenomenheid
te betuigen, die velen met mij zullen koesteren, waarmede ik
van deze en de volgende verordeningen heb kennis genomen.
Maar ik wenschte iets te bespreken, waaromtrent ik niet weet
waarbij het te moeten indeelen.
In art. 23 wordt verboden in een winkel eene grootere hoe
veelheid dan 200 liter te hebben van eenige brandbare stoffen,
enz. Nu wenschte ik iets te vragen, niet over die brandbare
stoffen, maar over bluschmiddelen. Ik herinner mij in sommige
winkels bij de vaten een bak zand te hebben zien staan, en
ik meen dat mij is gezegd, dat dat was ingevolge eene politie
verordening of iets dergelijks. Eene bepaling daaromtrent heb
ik niet in deze verordening gezien. Daaromtrent wenschte
ik gaarne eenige inlichting.
De Voorzitter. Zoo oppervlakkig lijkt mij dat niet kwaad;
maar ik heb het nooit in eene verordening gezien. Deze be
palingen hebben wij onderworpen aan het oordeel van den
stads-chemicus, omdat wij absoluut niet op de hoogte zijn,
waar het gevaar begint en waar het eindigt bij eene zekere
hoeveelheid van die stoffen.
Het denkbeeld lijkt mij echter niet kwaad om voor te
schrijven, dat alle winkels waar dergelijke brandbare stoffen
worden verkocht, een bak zand moeten hebben.
De heer Den Houter. Ja, in de onmiddellijke nabijheid der
brandbare stoffen. Kan het wellicht een voorschrift geweest
zijn van eene verordening uit Leiderdorp, want ik herinner
mij dat ik in de Heerenlaan zulk een bak met zand in een
winkel zag staan vlak bij een vat petroleum, terwijl de winke
lierster mij zeide, dat dit door de verordening was voorge
schreven.
De heer Zaaijer. M. d. V. Ik vermoed dat de heer Den
Houter doelt op maatregelen, die in de Rijksgebouwen worden
toegepast. Daarin vindt men namelijk, behalve andere brand-
bluschmiddelen, ook bakken of emmers met zand voorhanden,
De Voorzitter. Wanneer de Raad nu in beginsel besluit
tot het volgen van het denkbeeld van den heer Den Houter,
kan hij dan de verdere uitwerking en redactie overlaten aan
Burg. en Weth.?
Daartoe wordt bij acclamatie besloten. De algemeene beraad
slaging wordt gesloten.
De artt. 1—21 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 22, luidende:
11et is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge
meester en Wethouders in één perceei meer dan 10 000 kilogram
hars, pek, vet, olie, teer of traan te hebben".
De heer A. J. Van Hoeken. M. d. V.Er wordt hier gezegd
«niet meer dan '10000 kilogram enz. Wordt daarmede bedoeld
10000 kilogram van al de opgenoemde stoffen te zamen of 10000
kilogram van elk dier artikelen.
De Voorzitter. Die vraag heb ik ook gesteld, maar ik heb
ten antwoord gekregen, dat de bedoeling was 10000 kilogram
van alles te samen. De redactie is overgenomen uit eene vorige
verordening.
De heer Zaaijer. WTanneer men vóór «te hebben" aan het
einde van het art, het woordje «bijeen" plaatst, dan is het
volkomen duidelijk, dat al de stoffen gezamenlijk bedoeld worden.
De Voorzitter Kan de Raad aan Burg. en Weth. over
laten de redactie zoo te wijzigen, dat duidelijk de bedoeling
wordt uitgesproken, dat er slechts sprake is van een complex
ten bedrage van 10000 kilogram
Daartoe wordt bij acclamatie besloten.
Art. 22 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De artt. 23—32 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke
stemming vastgesteld.
XXII. Vaststelling der verordening op het blusschen van
brand.
(Zie Ing. St. n°. 134)
Algemeene beraadslagingen worden niet gevoerd.
Beraadslaging bij art. 1.
De heer De Goeje. M. d. V., hier lees ik met geringe wijziging,