57 Art. 37 oud. Art. 44 oud. Art. 43 oud. Art. 45 oud. Art. 58 oud. Art. 19. De instructiën voor den commandant, den onder-comman dant, de opperbrandmeestersbrandmeesters, adjunct-brand meesters, machinisten, stokers en spuitgasten worden door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Art. 20. De opzichters der gemeentewerken en de gemeentewerk lieden, bij brand dienst doende, richten zich naar de aan wijzingen van den commandant. Van het blusschen Art. 21. Ieder die ontdekt dat in een gebouw of vaartuig brand is ontstaangeeft daarvan kennis aan de politie of aan een in de nabijheid van den brand gelegen woning, waar voor de brandweer ten allen tijde een telefoontoestel beschikbaar is en zorgt dat van hier van den brand wordt kennis ge geven aan het telefoonbureau. De hierbedoelde woningen zijn op de zich in de nabijheid daarvan bevindende straatlantaarns aangeduid. Art. 22. Het telefoonbureau brengt het bericht over naar het bureau van politie, den Burgemeester, een der Wethouders, den directeur der gemeentewerken, den commandant en den onder commandant der brandweer, de opperbrandmeesters. de machi nisten der stoomspuiten en naar dengene, die belast is met het doen vervoeren van de groote stoomspuit. Art. 23. De reddingmiddelende kleine stoomspuit, de handspuiten binnen welker wijken de brand is uitgebroken en de slangen wagens worden onmiddellijk door het daarbij behoorende personeel naar den brand vervoerd. De overige brandspuiten worden in gereedheid gebracht om daarmede na opontbod van den commandant dadelijk te kunnen uitrukken. Met geene der bij den brand aanwezige bluschmiddelen mag water worden gegeven, zonder dat daartoe last is ge geven door dengene, aan wien de algemeene leiding der maatregelen tot blussching is opgedragen. Art. 24. Zoolang de Burgemeester of wie hem vervangtof de commandant niet op de plaats van den brand aanwezig is, is de algemeene leiding der maatregelen tot blussching in de navolgende orde opgedragen aan: 1°. den onder-commandant. 2°. een der opperbrandmeesters van de op de plaats aan wezige spuiten. 3°. een der brandmeesters van de op de plaats aanwezige spuiten. Bij gelijktijdige aanwezigheid van meerderen van denzelfden rangis de leiding opgedragen aan dengenedie het eerst op de plaats is gekomen. Art. 25. Wanneer de brand eene groote uitbreiding mocht verkrijgen, wordt op last van hem die met de leiding der maatregelen tot blussching is belast, de brandklok geluid. De groote stoomspuit wordt, zoodra de brandklok geluid wordt, ook zonder ontboden te zijn, naar den brand vervoerd. Bij nacht zal bovendien, zoodra de brandklok wordt geluid, door trommelslagers en politie alarm worden gemaakt. Art. 26. Het terrein van den brand wordt afgezet door de politie, die zich daarbij, zoo noodig, doet bijstaan door het garnizoen. Binnen het afgezette terrein worden zonder vergunning van den hoogsten aanwezigen ambtenaar der politie, behalve het personeel der brandweer, dat tot de blussching behoort mede te werkengeene personen toegelaten dan die zijn aangewezen door Burgemeesters en Wethouders, mits zij de door dit college voor hen vastgestelde onuerscheidingteeken dragen. Van de premiën en werkloonen. Art. 27. Aan de spuitgasten van de drie spuiten, die het eerst water in den brand hebben gegevenworden in de volgorde, waarin dat heeft plaats gehad, een eerste, tweede en derde premie toegekend. Voor de spuitgasten van de dubbele handspuiten bedraagt de eerste premie 25,— de tweede ƒ15.en de derde f 10. Voor de spuitgasten van de enkele handspuiten en voor die van particuliere spuiten bedragen die premiën f 12 50, ƒ7.50 en ƒ5.en voor die van de stoomspuiten ƒ10.ƒ6.en 4. Ten aanzien van hendie door het verbinden van een slang met een brandkraan het eerst water hebben gegeven, wordt dit, voor de toekenning van premiën, met het in werking stellen eener enkele handspuit gelijk gesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 11