GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
41
IS«EKOIEIf STUKKEI.
N°. 110. Leiden31 Mei 1899.
De Commissie van financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen dat zij geene bedenkingen heeft tegen de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders van 24 Mei j. 1. tot
beschikbaarstelling van gelden voor de uitbreiding van het
hulppersoneel aan de herhalingsschoolafd. Jongens en tot
het doen van af- en overschrijving op de begrooting, dienst
1898, tot e^n bedrag van ƒ7595.48', ter aanvulling van posten,
die te laag waren geraamd.
Zij stelt U derhalve voor dienovereenkomstig te besluiten
en tot de vaststelling van de overgelegde Staten van af- en
overschrijving ad 117, 7559.65'- en 35.83 over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van financiën.
N°. 111. Leiden, 30 Mei 1899.
Ter vervulling der vacature van 2den onderwijzer aan de
openbare lagere school der 4de kl. n°. 1, ontstaan door de be
noeming van J. J. Van Tertholen tot len onderwijzer aan de
school aan de Heerenstraat, hebben wij de eer U, in overleg
met den Arrondissements-schoolopziener en na ingewonnen
advies van het Hoofd der school, de volgende voordracht aan
te bieden:
1°. P. VAN DER HOEVEN, 3e onderwijzer aan de school
4e kl. n°. 1
2°. J. HUGE, 3e onderwijzer aan de school 3e kl. n°. 3; en
3°. J. VROOM, 3e onderwijzer aan de school 4e kl. n°. 2.
Onder meededeeling dat de betrekkelijke stukken in de Lees
kamer ter inzage liggenverzoeken wij U alsnu tot eerie be
noeming te willen overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 112 Leiden, 31 Mei 1899.
Ingevolge het bepaalde bij de 3e alinea van art. 14 der
Wet van den 24sten Mei 1897 (Stbl. n°. 156) »tot regeling
der linancieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten
en herziening der algemeene regelen ten aanzien der plaatse
lijke belastingen", vervallen de plaatselijke verordeningen be
treffende de helling van rechten en loonen, als bedoeld in
art. 238 der Gemeentewet, voor zooverre zij voor onbepaalden
tijd zijn goedgekeurdvan rechtswege met 1 Januari 1900.
Dientengevolge zal net noodig zijn in den loop van dit jaar
tot een hernieuwde vaststelling dier verordeningen over te
gaan, bij welke gelegenheid zij dan tevens, voor zooveel dit
noodig mocht blijken zullen kunnen worden herzien en ge
wijzigd.
Behalve de bovenstaande verordeningen zijn er nog drie
andere, nl. die tot heffing van rechten voor sneeuwopruitning,
van markt- en van havengelden, welke wèl niet voor onbe
paalden tijd zijn goedgekeurdmaar waarvan het tijdperk
waarvoor de goedkeuring verleend werd, met 31 December
van dit jaar verstreken is. Ook deze verordeningen zullen dus
in dit jaar op nieuw moeten worden vastgesteld.
Wij stellen u thans voor met die herziening een begin te
maken en hebben de eer Uwe Vergadering hiernevens de na
volgende verordeningen ter vaststelling aan te bieden
1°. Verordeningen, regelende de heffing en invordering van
een loon voor het ijken van botervaten in de gemeente Leiden.
Deze zijn bestemd ter vervanging van de Raadsbesluiten van
9 Januari 1868 (Gem.BI. n°. 3 en 4).
2°. Verordeningen regelende de heffing en invordering van
gelden voor het bezichtigen van liet stedelijk museum van
schilderijen en oudheden in »de Lakenhal" te Leiden.
Bestemd ter vervanging van de Raadsbesluiten van 20 No
vember 1873 (Gem.Bl. van 1874, n°. 3 en 4).
3°. Verordeningen regelende de heffing en invordering van
leges en expeditiegelden Ier Secretarie, bij het Oud-Archief
en aan het Bureau van den Burgerlijken Stand te Leiden.
Ter vervanging van de Raadsbesluiteu van 23 September
1869 (Gem.Bl. n". 12); *5e°e°ember 1865 (Gem.Bl. van 1856,
n°. 7); 27 November 1879 (Qem p(p van 1880, n°. 3) en27 November
1879 (Gem.Bl. n°. 4); en
4°. Verordeningen, regelende de heffing en invordering van
een recht voor het van gemeentewege doen wegruimen van
sneeuw en ijs van den openbaren weg vóór en langs perceelen
in de gemeente Leiden.
Ter vervanging van de Verordeningen van 14 October en
14 0ctober 1897 (Gem.Bl. n°. 13 en 14).
Ter nadere toelichting van de thans voorgedragen verorde
ningen wenschen wij nog het volgende mede te deelen.
De inhoud der verordeningen regelende de heffing en in
vordering van een ij kloon en van een toegangsgeld voor het
stedelijk museum kan, naar het ons voorkomt, in hoofdzaak
ongewijzigd van de bestaande verordeningen worden overge
nomen. Slechts de redactie moest hier en daar eene verdui
delijking of verbetering ondergaanterwijl het overtollige
daaruit kón worden weggelaten. Alleen zijn in de verordening
op de heffing van een toegangsprijs tot de Lakenhal onder de
dagen, waarop het museum kosteloos voor het publiek toe
gankelijk zal zijn, ook de erkend christelijke feestdagen op
genomen, terwijl tevens voor Burg. en Weth. de gelegenheid
geopend is bij bijzondere gelegenheden (men denke b.v. aan
de Inhuldigingsfeesten) ook op andere dagen kosteloozen toe
gang voor het publiek te verlëenen.
En wat de verordeningen betreft op de heffing en invorde
ring van een recht voor sneeuwopruiming, uit den aard dei-
zaak kan er van een eenigszins belangrijke wijziging dezer
verordeningen, die eerst den 29 December 1897 zijn afgekon
digd, en dus nog te kort hebben gewerkt, om omtrent hare
al- of niet-doelmatigheid een oordeel uit te spreken, nog
geen sprake zijn. Niettemin komt het ons reeds thans wen-
schelijk voor in art. 2 der heffingsverordening het tarief te
bepalen op 1 cent per M-, gelijk oorspronkelijk bij de indie
ning dier verordening door ons werd voorgesteldaangezien
bij de enkele keeren dat de sneeuwopruiming van gemeente
wege heeft plaats gehadreeds voldoende gebleken is, dat bij een
heffing van een recht van f cent per M4 de kosten niet geheel
worden gedekt. Van den anderen kant echter zouden wij het bil
lijk achten indien de bepaling van het oude art. 3 in dien zin werd
gewijzigddat ter berekening van het aantal vierkante meters
der te reinigen oppervlakte, het getal, aangevende het aantal
meterswaarlangs het perceel aan den openbaren weg grenst,
nimmer met een grooter getal werd vermenigvuldigd dan het
getal 4, welk getal ook voor perceelen, welke aan pleinen
gelegen zijnis aangenomen. Dit is billijker ten aanzien van
de bewoners van perceelenwelke aan zeer breede straten of
grachten zijn gelegen, en tevens zal op die wijze de moeie-
lijkheid worden voorkomen om in ieder bijzonder geval uit te
maken of een zeer breede gracht al dan niet als een plein
behoort te worden beschouwd.
Van meer ingrijpenden aard zijn de wijzigingen, welke in
de verordeningen op de heffing van leges ter secretarie en
van rechten ter zake van huwelijksvoltrekking op buitenge
wone tijden o. i. zullen moeten worden aangebracht. Op het
voetspoor van alle andere groote gemeenten worden thans
voor tal van verrichtingen van de ambtenaren ter secretarie
en van den burgerlijken stand hoogere rechten voorgedragen,
dan tot dusveire in deze gemeente werden geheven. Boven
dien zijn thans verschillende verrichtingen in de verordening
opgenomenwelke tot nu toe öf door de ambtenaren konden
worden geweigerdomdat zij daartoe niet verplicht waren
öf wel door hen werden verricht, zonder dat daarvoor dooi
de aanvragers eenige vergoeding aan de gemeentekas werd
gegeven. Hiertoe behooren o. a. de verrichtingen in de voor
gedragen verordeningen sub G. vermeld, en van de nasporin
gen, genoemd sub D, die welke worden verricht door de be
ambten van het Oud-Archief in het bijzonder belang van den
aanvrager, nasporingenwaarmede uit den aard der zaak veel
tijd kan gemoeid zijn.
Eindelijk wordt door ons een eenigszins belangrijk hooger
recht voorgésteld voor de voltrekking van huwelijken op bui
tengewone tijden. Thans is voor de huwelijksvoltrekking
3 f 10. of 20 verschuldigdal naar gelang van de
dagen waarop of de wijze, waaronder de huwelijksvoltrekking
plaats vindt. Bij aanneming van de thans voorgedragen ver
ordening zullen die rechten ƒ6.20 en ƒ35.bedragen.
Toch zullen de werkelijke kosten der huwelijksvoltrekking
niet zooveel hooger wordenals men uit de vergelijking dezer
cijfers zou opmaken. Thans toch rijzen die kosten ten gevolge
der verplichte fooien aan concierge, boden en bediende van
het Raadhuis tot respect, 0.15.50 en 25.50. Met
die fooien nu behoort naar het ons voorkomt in de toe
komst te worden gebroken, en aan de betrokken beambten
voor het verlies, dat zij dientengevolge zullen lijdeneen ver
goeding in verhooging van bezoldiging te worden toegekend.
Voorstellen in dien zin zullen bij aanneming dezer verordening
Uwe Vergadering bij de indiening der eerstvolgende begroo
ting bereiken.
De kosten der huwelijksvoltrekking zullen dus in de 3e
klasse gelijk blijven 6.en in de 2e en Ie klasse resp.
eene verhooging van ƒ4.50 en 9.50 ondergaan, verhoogingen,
welke ons bij vergelijking met de rechten, welke in andere
gemeenten worden geheven en met het oog op de gegoedheid
van de ingezetenen dezer gemeente alleszins gerechtvaardigd
v 7 7 28 Jiebruari I806 v 7
7 8 Januari 1880 v
11 November