GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
35
No. 88.
INGEKOMEN STI KKEX.
Leiden, 28 April 1899.
aan Uwe Vergadering over te
Wij hebben de eer hierbij
leggen een verzoek van Mevrouw A. Zieck, om vrijstelling van
de betaling van schoolgeld voor hare beide zoons, leerlingen
van het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool, over de beide
eerste kwartalen van den loopenden curs.us.
Aangezien deze leerlingen eerst den 'lOen April tot de lessen
zijn toegelaten, geven wij U in overweging gunstig op het
verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
WelEd. Heeren!
Verzoeke beleefd afschrijving van twee kwartalen voor elk,
zoo 'tkan nog meer, daar de jongelui tien April 1899 voor
'teerst hier de inrichtingen bezocht hebben.
Met de meeste hoogachting
A. Zieck,
Echtgenoote van
W. J. R. Zieck
Onderwijzer in Ned.-Indië.
N°. 89.
Leiden, 29 April 1899.
Wij hebben de eer U hierbij over le leggen het eerste ge
deelte van het kohier der plaatselijke directe belasting voor 1899.
Een proefdruk van dit gedeelte wordt aan de Raadsleden
toegezonden.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
No. 90.
Leiden2 Mei 1899.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van J. Heems
kerk te Hazerswoude, en anderen, hebben wij de eer Uwe
Vergadering mede te deelendat naar het ons voorkomt tegen
inwilliging daarvan geen overwegend bezwaar bestaat. Toen
bij de vaststelling der verordening van 26 Mei 1898 »op de
Markten" door den Gemeenteraad nieuwe voorschriften werden
gegeven omtrent de afmetingen van het botervaatwerkwas
het streven om het oude vaatwerk zoo spoedig mogelijk te
doen plaats maken voor het nieuwe. Van den anderen kant
evenwel bracht de billijkheid mede, dat men aan de kuipers,
die nog tonnen in voorraad hadden, of met den aanmaak
daarvan begonnen waren, de gelegenheid niet ontnam om
dat vaatwerk aan den man te brengen. Vandaar dat een
overgangsbepaling werd opgenomenwaarbij (in art. 36) den
gemeentelijken ijker de bevoegdheid werd toegekend om het
oude vaatwerk tot 1 Januari 1899 tot den ijk en tot 1 Mei van
dit jaar tot den herijk toe te laten. In verband met het be
paalde bij art. 19 der verordening zou dan boter, in het oude
vaatwerk verpaktuiterlijk tot 1 Mei 1900 op de markt kunnen
worden gebracht.
Nu blijkt evenwel uit het ingediende adres, dat niet alle
boterhandelaars in de gelegenheid zijn geweest het in '1898
geijkte vaatwerk in de eerste vier maanden van dit jaar tot
den herijk aan te biedenaangezien nog vele tonnen gedu
rende dien tijd gevuld waren. Indien dus de overgangsbepaling
ongewijzigd blijft, zullen velen buiten hun schuld en tegen de
bedoeling in verstoken blijven van het voordeel door de be
paling beoogd. Het komt ons daarom billijk voor art. 36 der
marktverordening in dien zin te wijzigen, dat oud vaatwerk
in plaats van tot 1 Mei alsnog tot 31 December van dit jaar
tot den herijk zal worden toegelaten. Wel zal dan tot den
len Mei 1900 wat meer oud vaatwerk naast het nieuwe in
omloop blijven, dan anders het geval zou zijn, maar in ieder
geval zal toch ook bij deze wijziging al het oude vaatwerk
na 1 Mei 1900 voor goed van de markt verdwenen zijn.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in overweging
in art. 36 van de Verordening van den 26en Mei 1898 op de
Markten, sub 2° in plaats van »1 Mei 1899" te lezen: y>3i De
cember 1899".
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geven met verschuldigden eerbied te kennenwij onderge-
teekendendat wij met leedwezen vernomen hebben de ver
ordening op de botertonnen, n.l. dat de botertonnen van'1898,
dus dezulken die maar één eik hebben, vóór 1 Mei 1899
moeten geëikt zijn. Dit kan evenwel niet, daar de meesten
nog in gebruik zijn.
Overwegende, de groote moeilijkheden en schade hieruit
voortvloeiende voor landbouwers en burgers, dringen onder-
geteekenden met aandrang aan tot intrekking dier verordening
totdat 1899 verstreken is.
Eerst ondergeteekende verzoekt beleefd hierop het antwoord
te mogen vernemen.
'tWelk doende met den meesten eerbied:
J. Heemskerk, Hazerswoude.
(volgen de handteekeningen van nog 97 adressanten).
Leiden29 April 1899.
No. 91.
Leiden, den 1 Mei 1899.
Naar aanleiding der voordracht van Burgemeester en Wet
houders van 26 April j.l. (Ing. Stukken N°. 80) heeft onze
Commissie de eer op te merken, dat naar hare meening de
voorgestelde uitgaven ter zake van den stoomketel der Liernur-
inrichting uit de gewone middelen behooren te worden ge
kweten. Het is waar, het geldt hier eene «uitgave van buiten
gewonen aard", in dien zin, dat deze uitgaaf niet ieder jaar
wederkeert. Doch ditzelfde verschijnsel doet zich in de huis
houding der gemeente herhaaldelijk voor, zonder dat het daarom
geraden zou zijn, telkens tot dekking door geldleening te be
sluiten. En het bedrag van deze uitgaaf maakt het geenszins
noodzakelijkze over eenige jaren te verdeelen.
Wij geven dus aan Uwe Vergadering in overweging, bij
goedkeuring van het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders tot aanschaffing van een nieuwen ketel enz., Burgemeester
en Wethouders uit te noodigen een voorstel te doen, tot dek
king der kosten uit de gewone inkomsten der gemeente.
Aan den Gemeenteraad.
De Commissie van Einanciën.
No. 92.
LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van
20 tot en met 26 April 1899.
1
April
20
6.45-8.30
7
16.4
2
21
6.45—8.45
8
-16.6
3
22
6.45—8.45
7
16.4
4
23
645-8.30
8
16.2
24
6.45—8 45
7
16.4
6
25
6.45—8.45
8
16.2
7
26
6.45-8.45
8
16.2
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.
N\
DATUM.
UUR.
AANTAL.
Gemiddelde Eng. Stand
kaarsen.
O