DONDERDAG 4 MEI 1899. 29 uitgaven stoomketel tot volgende vergadering uitgesteld kunnen worden?' Daartegen bestaat bij Burg. en Weth. geenerlei bezwaar; maar wel zou er bezwaar bestaanwanneer het crediet niet gegeven werd. Want, zooals de heeren weten, is de op dracht reeds gedaan om den ketel te makende ketel is kapot, dus moet er dadelijk een nieuwe komen. Ik kan daarbij nog even dit meedeelendat Burg. en Weth. geen bezwaar hebben in deze het advies der Commissie van Financiën te volgenhoewel wij het in beginsel met de rede neering van de Commissie in geen enkel opzicht eens zijn. Nu acht ik het ook beter, als dat verschil debat zal uitlokken, dat dat punt wordt behandeld in eene vergadering waar de voor zitter der Commissie tegenwoordig is. Dat is de reden waarom wij dat zouden willen uitstellen. Maar waar wij hier toegeven aan den wensch der Commissie van Financiën, daar doen wij dat niet, omdat wij het in principe met de Commissie eens zijn, maar omdat het betreft een heel klein bedrag. En dat wij het niet eens zijn, deel ik er bij mede, om ons recht voor het vervolg niet te verwerken. Maar mij dunkt, wij zijn tegenover den voorzitter der Commissie van Financiën ver plicht, wanneer hij daartegen een en ander wil aanvoerende beslissing over de wijze van dekking uit te stellen tot eene volgende vergadering; maar overigens stel ik voor het crediet te verleenen. Aldus wordt zonder hoofdelijke stemming besloten, XV. Kohier der plaatselijke directe belasting dienst 1899 (eerste gedeelte). (Zie lng. St. n°. 89.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De heer De Goeje. M. d. V ik wensch nog iets te vragen. Is er niets te doen, om voor de ingezetenen den hinder te voorkomen van de groote honden, waarvan er zooveel in de stad rondloopen Gisteren nog is een schrijver van de Kweek school voor Zeevaart, terwijl hij rustig in het Noordeinde liep, door zoo'n grooten hond aangevallen, die hem de pan talon heeft gescheurd en in het been gebeten. Dat is toen wel dadelijk uitgebrand, maar de man heeft er een grooten schrik van gehad, en alle ingezetenen staan daaraan bloot. Is het nu niet mogelijk een maatregel daartegen te nemen, b. v., dat dergelijke groote honden, daar ze gevaarlijk kunnen zijn, gemuilkorfd moeten wezen? De Voorzitter. Ik zal dat gaarne overwegen. Persoonlijk heb ik ook bezwaar tegen die groote honden, en onlangs ben ik zelf ook aangevallen, maar gelukkig heeft die hond zich tevreden gesteld met mijn demisaison; zoodat werkelijk een persoonlijk, argument de zaak ook nog een punt van over weging zal doen uitmaken. Trouwens, de Verordening op de Straatpolitie voorziet reeds in het geval. Art. 53 dier verordening luidt: »De houder of eige naar, wien door of namens Burgemeester en Wethouders de schriftelijke mededeeling is gedaan, dat zijn hond of één of meer zijner honden, hetzij voor een bepaalden tijd, hetzij voortdurend, op den openbaren weg van een wijden lederen muilkorf, welke het bijten verhindert, moeten voorzien zijn, is verplicht voor de naleving van dit verbod zorg te dragen." Dus er is wel wat aan te doen. Ik zal de politie opmerkzaam maken op de naleving van art. 53. Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 5