opdragen in de 7e en 8e klasse, aan den Heer Van der Hoogt dat in de 5e en 6e, aan Mep Dobbe dat in de 3e en 4e en aan Mej. Friderichs met behulp van Mej. Hoek, dat in de le en 2e klasse. De Heer De Van kan zich dan meer met de leiding van het onderwijs en het zoo noodzakelijk toezicht op alle klassen belasten en, waar noodig, een onderwijzer vervangen. Wellicht zal het dan ook nog wenschelijk zijn aan Mej. Dobbe een kweekelinge toe te voegen, evenals aan Mej. Friderichs, wat echter weinig bezwaar kan opleveren. Op deze wijze zal, naar het ons voorkomtzoo goed als dit vooralsnog mogelijk is, in het onderwijs aan de school zijn voorzien, in afwachting van den tijd, waarop meer ingrijpende maatregelen zullen moeten worden getroffen, waartoe echter thans nog geen grond bestaat. Ook aan de Plaatselijke Schoolcommissie, wier advies ten deze door ons werd ingewonnen, komt, zooals Uwe Vergade ring uit het hierbij overgelegd schrijven blijken zal, boven staande regeling onder de gegeven omstandigheden de meest gewenschte voor. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging te besluiten: 1°. dat de zes klassen van de openbare lagere school aan de Heerenstraat zullen worden vervangen door acht klassen; 2°. dat de inschrijving van nieuwe leerlingen aan die school in het vervolg in plaats van om het half jaar, om de negen maanden zal plaats hebben, met bepaling der eerstvolgende inschrijving op 1° Juli inplaats van op 4° Aprilen 3°. dat het onderwijzend personeel aan die school zal wor den uitgebreid met een eersten onderwijzer met hoofdacte. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. In antwoord op Uw schrijven van den 2den Maart '1899, n°. 287, en onder terugzending der daaraan toegevoegde bijlage, hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. Wij hebben met groote belangstelling ontwaard dat U w College den tijd gekomen acht eene nadere regeling van het onderwijs in de school aan de Heerenstraat uit te lokken. Immers hebben de middelen om tot een beteren toestand aan die school te geraken niet slechts bij herhaling in onze Commissie een punt van overweging uitgemaakt, maar heeft ook de Voorzitter onzer Commissie de eer gehad met den Voorzitter van Uw College het onderwerp te bespreken. Wat nu de door U ontworpen reorganisatie betreft, wij gelooven evenals Uw College dat het meest afdoende middel om aan den tegenwoordigen minder gunstigen toestand een einde te maken, zou bestaan in 't bij bouwen van 2 lokalen en 't invoeren van een jaarlijksche in plaats van een halfjaarlijksche inschrijving, waardoor de zes klassen der school ieder in een afzonderlijke ruimte zouden worden gehuisvest. Wij moeten echter toegeven dat een daartoe strekkend voorstel aan den Gemeenteraad thans ontijdig zou zijn, daar eventueele aanneming van het wetsontwerp op den leerplicht ons binnen korten tijd voor veranderde omstandig heden kan plaatsen, die tot ingrijpende reorganisatie van het onderwijs en tot meer uitgebreiden aanbouw van schoollokalen kunnen leiden. Het andere bezwaar door U tegen een dergelijk voorstel aan den Gemeenteraad aangevoerd, dat n.l. de bestaande scholen voor het oogenblik de geheele schoolbevolking kunnen herbergen en plaatselijke overbevolking eener school Ulo klasse, door wijziging in de schoolwijkverdeeling kan worden ver holpen, kunnen wij niet zoo ten volle beamen. Het hierbij gevoegde overzicht*) van de bevolking der scholen 3e klasse toont aan, dat wel is waar die scholen voldoende ruimte aan bieden voor de leerlingen, indien men slechts rekening houdt met de som der bezoekers van de verschillende klassen, doch dat verplaatsing van de eene school naar de andere hoogst moeilijk blijft wanneer men de bevolkingscijfers der laagste klassen nagaat: op alle scholen zijn de 6 laagste klassen zoo goed als geheel bezet. Het denkbeeld om, door in elk lokaal drie klassen te plaatsen, de school in 12 halfjaarlijksche klassen te verdeelen, komt ons met U onuitvoerbaar voor. Verbetering in den bestaanden toestand, waarbij de eerste en tweede klasse uit heterogene elementen bestaan, zou ook ten minste tijdelijk bereikt kunnen worden door de eerst volgende inschrijving niet in April doch in October a. s. te doen plaats hebben. Wij zien echter van een voorstel in dien geest af, daar naar onze meening het niet zou aangaan, aan het verlangen der ouders die er op rekenen dat hun kinderen in April een plaats zullen krijgen, eerst in October te voldoen. Overig blijft dus Uw voorstel om de 6 klassen te vervangen door 8, ieder met een cursus van 9 maanden. Dit voorstel komt ons voor de beste oplossing te geven in de tegenwoordige omstandigheden; wij leggen echter allen nadruk op die laatste woorden, daar wij, behalve het door U genoemde bezwaar ('t telkens verspringen der data van inschrijving), de moeielijk- heid voorzien dat in de verschillende lokalen niet bijeengebracht zullen kunnen worden die klassen, wier leerlingen in vorde ringen het minste verschillen. De laagste klassen toch zijn de sterkst bevolkte en de schoollokalen alle even groot; men zal dus in éénzelfde lokaal de sterk bevolkte eerste en de minder talrijke 7de of 8ste klasse moeten plaatsen, hetgeen ongetwijfeld zijn bezwaren heeft. Daar wij, met U, in de voorgestelde wijziging een onvolkomen doch tijdelijke regeling zien en haar slechts als zoodanig kunnen aanbevelen, ondersteunen wij met des te meer aandrang Uw voorstel om de leerkrachten te versterken, ten einde door 't aanstellen van een eersten onderwijzer met hoofdakte, in de eischen van het onderwijs voor zoover ons dat thans mogelijk is zoo goed als wij kunnen te voorzien. Ook het toevoegen van eene kweekelinge aan Mejuffrouw Dobbe schijnt ons om diezelfde reden wenschelijk toe. Ook bij Uw voorstel om dit jaar de inschrijving te doen plaats hebben op den Isten Juli sluiten wij ons, op grond der door U aangevoerde motieven, aan. Namens de Plaatselijke Schoolcommissie, M. J. de Goe.ie, Voorzitter. D. C. Hesseling, Secretaris. Leiden, 8 Maart 1899. N°. 50. Leiden, 10 Maart 1899. Onlangs werd in den gevel van het huis aan de Garenmarkt. destijds bewoond door Mr. J. R. Thorbecke, een herinnerings steen aangebracht. Dit bracht ons op het denkbeeld om den naam van dezen grooten staatsman ook in den naam der straat, waarin dat huis gelegen is, te vereeuwigen. Wij stellen U daarom voor aan het gedeelte van de Garen- markt, begrepen tusschen de Hoefstraat en de Raamsteeg, den naam van Thorbeclcestraat te geven. Tevens geven wij Uwe Vergadering in overweging aan eenige nieuw aangelegde of in aanbouw zijnde straten de volgende namen te geven: aan de straat, aangelegd op vroeger tot de buitenplaats Groenoord behoorend terrein, en loodrecht staande op den Haarlemmerweg, den naam van Groenoordstraat aan de in aanbouw zijnde straat op het terrein der voor malige buitenplaats Groenhoven, uitkomende op den Witten Singel, dien van Groenhovenstraat; en aan de beide straten, opgenomen in het onlangs door Uwe Vergadering goedgekeurde stratenplan van M. II. Fontein en M. De Tombe: aan die, uitkomende op de Rijnkade, den naam van Oosterstraat en aan die, doodloopende tegen de Broersloot, dien van Oosterdwarsstraat. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 51. Leiden, den 10 Maart 1899. De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat zij geene bedenkingen heeft tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 3 Maart j.l. (Ingek. Stukken n°. 45) tot aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwingsfonds der Stedel. Gasfabriek met ƒ16500. voor de kosten van den bouw eener fabriek voor hetconcen- treeren van ammoniakwater. Zij stelt U derhalve voor dienovereenkomstig te besluiten en den overgelegden staat tot verhooging van de begrooting der gemeente voor den dienst 1899 in ontvangst en uitgaaf met f 16500.vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. De Comm. van Financiën. N°. 52. Leiden, 10 Maart 1899. Den 31sten December van het vorige jaar expireerde het met W. J. Zwetsloot gesloten pachtcontract betreffende de verhuring van een gedeelte van het aan de gemeente toebe- hoorende Raamland aan den Maresingel. Vóór den afloop van dat contract kon echter niet tot eene nieuwe verpachting worden overgegaan, aangezien destijds onderhandelingen wer den gevoerd met den Heer Van Waveren omtrent ruiling van een gedeelte der in de pacht begrepen gronden, tot welke ruiling door Uwe Vergadering bij Raadsbesluit van 29 December 1898 werd besloten. Thans, nu die ruiling is tot stand gekomen, kan eene nieuwe verpachting plaats hebben. T Dit overzioht ligt in de Leeskamer ter inzage.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 2