GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
19
INGEKOMEN STEKKEN.
N.° 47. Leiden, 7 Maart 1899.
Onder overlegging van nevensgaand verzoekschrift van de
Wed. Gori, geb. Landré hebben wij de eer Uwe Vergadering
voor te stellen aan adressante vrijstelling te verleenen van de
betaling van schoolgeld voor haar zoonvroeger leerling van
de Hoogere Burgerschool voor Jongens, over de beide laatste
kwartalen van den loopenden cursus, aangezien deze den
20en Januari de school verlaten heeft om zich te bekwamen
voor het examen van surnumerair bij de posterijen. Voor zoo
verre adressante tevens restitutie van schoolgeld verzoekt over
de laatste 1Ü dagen van Januari en de maand Februari behoort
afwijzend op haar verzoek te worden beschikt, daar de verorde
ning geene teruggave of vrijstelling van schoolgeld over een
gedeelte van een kwartaal toelaat.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van loeiden.
Leiden, 2 Maart 1899.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Mevrouw Wed.
Mr. Gori geb. EG Landré Noordeinde Leiden, dat haar zoon
Willem Gori den 20en Januari 1899 de Hoogere Burgerschool
4e klasse verlaten heeft om zich te laten bekwamen voor een
examen bij de posterijen, waarom zij E.d.Achtb. verzoekt
restitutie over de dagen in Januari, op welke hij de lessen
niet meer heeft bijgewoond en voor de daarna volgende maanden
vrijstelling van de betaling van schoolgeld,
inmiddels heeft zij de eer te zijn
uw dw.
Wed. Gori, geb. Landré.
N°. 48. Leiden, den 7 Maart 1899.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen dat zij geene bedenkingen heeft tegen de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders
1° tot den verkoop van de Vleeresteeg met inbegrip harer
bestrating aan de firma Tieleman en Dros voor de som van
1500 en onder voorwaarde dat de tegenover de Vleeresteeg
gelegen brug over de Middelstegracht, zonder daarom aan
het openbaar verkeer te mogen worden onttrokken, in het
vervolg voor rekening der firma Tieleman en Dros ten genoege
van Burg. en Wethouders zal worden onderhouden.
2° tot aanvulling van het uitbreidings-en vernieuwingsfonds
der Stedel. Gasfabriek met ƒ30000.de gelden te vinden uit
geldleeningonder bepaling dat door de Gasfabriek een rente
van 5% 'sjaars aan de gemeente wordt betaald en jaarlijks
5% wordt bestemd tot aflossing van schuld of kapitaalbelegging,
aan te vangen met het jaar 1900.
en 3° om hen te machtigen tot het doen eener uitgave van
ƒ15.voor het leggen van een nieuwen vloer in het voor
gedeelte van het perceel Lokhorststraat n°. 20.
Zij stelt Uwe Vergadering derhalve voor dien overeenkomstig
te besluiten en tot de vaststelling van de overgelegde staten
over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Comm. van Financiën.
N°. 49. Leiden, 9 Maart 1899.
Onder verwijzing naar het in de Leeskamer ter inzage lig
gend Verslag van het hoofd der openbare lagere school aan
de Heerenstraat over het jaar 1898" hebben wij de eer Uwe
aandacht te vestigen op eene aangelegenheid, welke dringend
voorziening eischt. De toestand van het onderwijs aan die
school is namelijk van dien aard, dat eene reorganisatie daarvan,
naar wij meenen, niet langer mag uitblijven.
Die toestand is in het kort deze:
De school bestaat uit 6 klassen, met een gezamenlijk aantal
leerlingen ten bedrage van '196, verdeeld over 4 lokalen. In
de eerste klasse zitten 57, in de tweede 48, in de derde 21,
in de vierde 26, in de vijfde 23 en in de zesde 21 leerlingen.
De le en 2e klasse zijn ieder in een lokaal gehuisvest, terwijl
de 3e en 4e en de 5e en 6e klasse tezamen in één lokaal
zitten.
In de eerste klasse wordt les gegeven door Mejuffr. Fride-
richs, bijgestaan door Mej. Hoek, in de tweede klasse door
Mej. Dobbe, in de 3e en 4e door den heer V. d. Hoogt en in
de 5e en 6e klasse door den heer De Van. Feitelijk evenwel
zijn er 8 klassen, daar tengevolge van de dubbele jaarlijksche
inschrijving de le en de 2e klasse eigenlijk ieder twee afzon
derlijke klassen vormen, omdat zij uit leerlingen bestaan van
zeer verschillende vorderingen. Die klassen kunnen dan ook
nimmer in haar geheel naar eene hoogere klasse overgaan
zoowel omdat een gedeelte der leerlingen nog niet voor het
onderwijs in die hoogere klasse rijp is, als ook omdat in die
hoogere klasse gebrek aan plaatsruimte zou bestaan. Immers
wanneer bijv. met 1° April de 21 leerlingen van de hoogste
klasse de school verlaten, kunnen wel de 3e, 4e en 5e klasse
ieder eene klasse opschuiven, maar van de 2e klasse kunnen
slechts de helft, en wellicht nog eenige meergevorderde leer
lingen van een latere inschrijving, naar de 3e klasse overgaan,
terwijl evenzoo slechts ongeveer 30 leerlingen van de 1e klasse
naar de 2e kunnen overgaan. De le klasse wordt dan aanstonds
weder aangevuld met de leerlingen der nieuwe inschrijving
Dat een dergelijke indeeling der klassen een allertreurigsten
invloed op het onderwijs heeft, behoeft wel geen betoog. Ver
andering dier indeeling is dus noodzakelijk. Het meest afdoende
middel zou nu zeker dit zijn: door den bijbouw van2lokalen
de school uit te breiden tot eene met 6 lokalen, zoodat iedere
klasse in een eigen lokaal zou kunnen worden gehuisvest en de
halfjaarlijksche inschrijving door eene jaarlijksche worden ver
vangen. Tegen dit middel bestaan o. i. echter overwegende
bezwaren. In de eerste plaats zouden wij ons niet gerechtigd
achten een voorstel tot den bijbouw van twee lokalen, waar
mede eene belangrijke uitgave zou gepaard gaan, bij den Ge
meenteraad in te dienen, waar wij overtuigd zijn, dat de be
staande scholen voor het oogenblik de geheele schoolbevolking
behoorlijk kunnen herbergen, en dus de mogelijkheid bestaat
om door eene wijziging in de schoolverdeeling het overcompleet
van eene school naar andere over te brengen. Maar in de
tweede plaats zou zulk een voorstel zeker ontijdig zijn, waar
bij eene eventueele aanneming van het wetsontwerp op den
leerplicht wellicht binnen korten tijd tot een algeheele reor
ganisatie van het onderwijs en verbouwing van schoollokalen
zal moeten worden overgegaan.
Een ander middel, om tot eene betere indeeling der klassen
te gerakenen door het hoofd der school in overweging ge
geven, zou bestaan in het volgende. Men zou 12 halfjaar
lijksche klassen kunnen vormen, en in ieder lokaal 3klassen
plaatsen. Nog daargelaten de belangrijke uitbreiding van per
soneel, welke deze maatregel zou vereischen, betwijfelen wij
ten sterkste, of daarmede het beoogde doel, verbetering van
het onderwijs, zou worden bereikt. Maar in ieder geval is dit
denkbeeld volstrekt onuitvoerbaar, omdat drie klassen onmo
gelijk in een lokaal zouden kunnen worden geplaatst.
Eindelijk zou men een derden weg kunnen inslaande ver
vanging 'der 6 klassen door 8, ieder met een cursus van 9 maan
den, zoodat de geheele school toch in 6 jaar zou zijn doorloopen.
In ieder lokaal kunnen dan 2 klassen worden gehuisvest. Een
groot bezwaar tegen deze regeling is zeker dit, dat de inschrij
ving van nieuwe leerlingen dan telkens op een anderen tijd
van het jaar valt, maar dit bezwaar weegt toch niet op tegen
het voordeel, dat alle leerlingen eener klasse tegelijk naar
eene hoogere zullen kunnen overgaan en de gang van het
onderwijs dus veel geregelder zal worden. Ook is in dit geval
uitbreiding van het personeel niet bepaald noodzakelijk.
Intussehen is het duidelijk, waar ieder jaar ongeveer 50 leer
lingen voor de school in de Heerenstraat worden ingeschreven,
dat die school op den duur allen, welke zich aanmelden, niet
zal kunnen opnemen. Daarom zouden wij de eerstvolgende
inschrijving niet op 1 April willen doen plaats hebben, maar
eerst op 1 Juli. Met 1 April verlaten dan de 21 leerlingen
van de 6e klasse de school, de andere klassen zullen geregeld
opschuiven en in de eerste klasse, waar dan geen nieuwe
leerlingen zullen worden toegelaten, zal men eenige verademing
krijgen.
Bovendien heeft men dan flit groote voordeel, dat het einde
van den eersten negenmaandelijkschen cursus op 1 April valt,
zoodat de leerlingen, (daar het voorloopig toch slechts een
proefneming geldt), welke tot de school zouden moeten worden
toegelaten maar daar geen plaatsing kunnen vinden, in verband
met eene eventueel gewijzigde schoolwijkverdeeling aanstonds
op andere scholen zullen kunnen worden geplaatst, terwijl zij,
ingeval de eerste cursus met 1° Januari eindigde, midden in
den winter eenige maanden zouden moeten rondloopen, alvo
rens elders te kunnen worden opgenomen.
Zeiden wij boven, dat bij deze regeling vermeerdering van het
onderwijzend personeel niet bepaald noodzakelijk is omdat,
evenals reeds nu feitelijk het geval is, ieder onderwijzer twee
klassen zal behouden, toch gelooven wij, dat, wil het onder
wijs werkelijk verbeterd worden, aan de school een goede
leerkracht behoort te worden toegevoegd. En wij zouden
daarvoor willen nemen niet een 3den of een 2den onder
wijzer, maar een eersten onderwijzer met hoofdacte, een,
in staat om het hoofd der schoolzoo noodigte vervan
gen. Dien onderwijzer zouden wij dan het onderwijs willen