GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. i OGEKOMEK STUKKE3T. N°. 1. Leiden3 Januari 1899. Ter nadere toelichting van het hierbij aan Uwe Vergadering- overgelegd adres van den aannemer van den bouw der Heeren- poortsbrug, houdende verzoek om ontheffing van de hem wegens te late oplevering van het werk opgelegde boete, hebben wij de eer u het volgende mede te deelen. De oplevering van het werkwelke ingevolge het bepaalde bij 53 van het bestek had moeten plaats hebben op den lsten Augustus 1898, heeft eerst den 16en September d. a. v., alzoo 46 dagen te laat, plaats gehad. Dientengevolge zijn krachtens dezelfde bepaling 32 X f 25.f 800.— van de aannemingssom gekort, aangezien de vertraging van een 14-tal zon-, feest- en regendagen den aannemer niet kon worden toegerekend. Het komt ons intusschen voor, dat er alleszins termen aanwezig zijn om den aannemer algeheele kwijtschelding van de hem opgelegde boete te verleenen. In de eerste plaats toch is de opleveringstermijn te kort gesteld voor een werk van zoo grooten omvang. Maar boven dien hebben zich tijdens de uitvoering van het werk ver schillende omstandigheden voorgedaan, welke de aannemer onmogelijk had kunnen voorkomen, en die noodwendig een latere oplevering daarvan moesten ten gevolge hebben. Zoo bleek, nadat reeds met het heien der paalfundeerirrg was begonnen, dat de bij het bestek voorgeschreven palen wegens overgroote losheid van den ondergrond niet lang genoeg waren en door langere palen moesten worden ver vangen, terwijl dientengevolge tevens een grootere heistelling van elders moest worden ontboden. Op deze wijze gingen eenige weken buiten schuld van den aannemer verloren. Bedenkt men nu verder, dat het geleverde werk naar het oordeel der Commissie van Fabricage aan alle eischen voldoetdat de aannemer alles in het werk gesteld heeft om een geregelden en spoedigen voortgang daarvan te verzekeren en dat de gemeente tengevolge der te late oplevering geenerlei nadeel heeft geleden, dan gelooven wij met die commissie, dat het alleszins onbillijk zou zijn om den aannemer voorde geheel buiten zijn schuld plaats gehad hebbende vertraging in de oplevering te doen boeten. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging ons college te machtigen aan D. Audier, aannemer van den bouw der Heereripoortsbrug, het van de aannemingssom gekorte bedrag van f 800.— alsnog te doen uitbetalen. Tevens kunnen wij u mededeelendat adressant ons verzocht heeft een tweede door hem tot Uwe Vergadering gericht adres, houdende verzoek om hem alsnog te doen uitbetalen een bedrag van 55.-- wegens geleverd meerder werk, mede bij Uwe Vergadering ingediend den len December j. 1.als niet ingezonden te willen beschouwen. Wij stellen U voor dienovereenkomstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan de EdelAchtbare Gemeenteraad van Leiden. EdelAchtbare Heeren ündergeteekende Dirk Audier, aannemer, wonende te Voor burg, belast geweest met de bouw van de brug over de Singel bij de voormalige Heerenpoort te Leiden. Neemt met verschuldigde eerbied de vrijheid zich tot UEds Achtbare Raad te wenden met verzoek om ontslagen te worden van de op hem toegepaste boeten van 32 dagen tot een bedrag van achthonderd gulden. En wel om de volgende redenen: adressant is overtuigd, dat noch geld of moeite is gespaard om aan zijne verplichting te voldoen, en dat de vertragingen welke zijn ontstaanniet de schuld van den aannemer zijn. Maar in hoofdzaak door te laten oplevering van de ijzeren bovenbouw, welke ijzerwerken uit het buitenland moesten worden betrokken, evenals de hardsteenwerken. Hierbij gevoegd, dat de tijd van oplevering toch reeds kort was gesteld, daarbij veranderingen in het heiplan, en later ook nog in de leuningwerkenwaarvan de bescheiden in mijn bezit zijn, ziehier de moeilijkheden waardoor ik niet op tijd kon klaar zijn. Adressant viel de boete verschrikkelijk tegen. Wel had volgens paragraaf 53 de oplevering op 1 Aug. -1898 moeten plaats hebben, en volgens paragraaf 47 volgens bestek een maand later de beproeving, zoodat hier nog een maand tusschenruimte was, dat de brug voor voetgangers den 16den September is opengesteld geworden, dat de beproe ving had kunnen plaats hebben den 20sten September 1898, maar dit geworden is den 24sten Septemberrenenen hiervoor waren de kroningsfeesten in de stad. Indien men hiervan afneemt de dagen welke door regen of iets anders is verhinderd geweest om te werken, was adressant van meening dat er dan hoogstens enkele dagen boeten zouden geweest zijn, 2 of 3 dagen. Adressant heeft tegen zijn wil het termijn van betaling onder protest aanvaard, en wel omdat hij met een onder aannemer te doen heeft, welke zich ook heeft verbonden volgens Contract aan het bestek, maar van geene boete wil weten, omrede deze beweert, dat hij niet geregeld heeft kunnen doorwerken, door te wachten op de goedkeuring der teekeningen. Adressant verzoekt nogmaals beleefd aan het Edelachtbaar bestuur, ontheffing van de boeten, en hoopt hierop een gunstig advies te zullen ontvangen. 't Welk doende UEds. Achtb. dw. dienaar, D. Audier. Voorburg29 November 1898. N°. 2. Leiden, 6 Januari 1899. Door J. G. Rietbergen, alhier, werd bij ons College overeen komstig het bepaalde bij de artt. 4, 6 en 7 der Bouwveror dening een plan ingediend voor het bouwen van een arbeiders woning op een terrein aan de Vaartkade, kadastraal bekend onder sectie L, n°. 664 gedeeltelijkgemeente Leiden. In handen gesteld van de Commissie van Fabricage, vond dit plan bij haar, uithoofde van de ingesloten ligging van het bouwterreinernstige bedenkingenwelke door ons alleszins gegrond worden geacht. Het blijkt toch, dat het stuk grond, waarop J. G. Rietbergen wenscht te bouwen, ingesloten is tusschen eene aan den Mare- dijk en eene aan de Vaartkade staande rij huizen, en alleen te bereiken is van de Vaartkade door een voetpad ter breedte van 2.45 M., terwijl de Vaartkade zelf, waarvan de breedte afwisselt tusschen 2.70 M. en 3.50 M., weder alleen te bereiken is van den Maredijk door een toegang van slechts 1.71 M. Het komt ons dan ook voor, dat deze grond inderdaad uit hoofde van zijn ingesloten ligging ter bebouwing ongeschikt behoort te worden geacht Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging het terrein, kadastraal bekend onder sectie L n°. 664 gedeeltelijk, gemeente Leiden, thans ingenomen door een houten schuur en nader op bijgaande situatieteekening aangeduid, uit hoofde van zijn ingesloten ligging ter bebouwing ongeschikt te verklaren. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N". 3. Leiden, 9 Januari 1899. Ondergeteekendenin Uwe vergadering van 29 December 1898 benoemd ten einde omtrent de voorstellen van Burg. en Weth. van 10 December en 23 December j.l. het verslag uit te brengen bedoeld in art. 7 der Verordening van 5 April 1894, «betreffende het bewonen van gebouwen, welke, als schadelijk voor de openbare gezondheid, voor bewoning on geschikt zijn", hebben de eer het volgende te rapporteeren. Ten aanzien van de perceelen Bloemendaalspoort Nrs. 1 2, 3, 6 en 7 en Wafelpoort Nrs. 2, 3 en 4 vonden wij, bij een ter plaatse ingesteld onderzoekvolkomen bevestigd het geen door de Commissie van Geneeskundigen, Directeur der Gemeentewerken en Inspecteur der Bouwpolitie in hare rap porten wordt medegedeeld. Evenals deze Commissie zijn wij, op de door haar aangevoerde grondenvan oordeeldat deze perceelen niet geschikt zijn voor bewoning en dat de gebreken niet vatbaar zijn voor verbetering. Hetgeen de verschillende eigenaars, door ons gehoord, te berde brachten, bepaalt zich in hoofdzaak tot eene opgaaf van de bezwarenwelke uit den aard der zaak aan elke toepassing der Verordening van 5 April 1894 verbonden zijn Twee van de drie personen, die onlangs in openbare veiling de perceelen in de Wafelpoort kochten, ver klaarden, ten tijde van den koop onbekend te zijn geweest met het toen reeds aanhangige onderzoek betredende die per ceelen; deze laatste quaestie behoort o. i. tusschen koopers en verkoopers te worden uitgevochten. Ten opzichte van het perceel Drieguldenbierspoort N°. 1 is ons oordeel niet zóó ongunstig als dat der Commissie van Geneeskundigen enz. Bij de bepaling der oppervlakte van de woning moet, naar wij meenen, het «voorhuis" ter grootte van omstreeks 10 M2 niet geheel buiten rekening worden gelaten. Voor 7 personen biedt het perceel zeker niet genoeg woon- en slaapruimte aan, doch op de talrijkheid van het gezin kan bij de thans door- U te nemen beslissing niet worden gelet. Het licht in de woning, die aan een klein pleintje is gelegenis minder onvoldoende dan in poorten vaak het geval is. Zoolang niet een meer algemeen overzicht van den toestand der kleine woningen hier ter stede is verkregenen het twijfel achtig is, of niet bepaald slechtere woningen aanwezig zijn, vonden wij geene vrijheidten aanzien van dit perceeldat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 1