DONDERDAG 20
OCTOBER 1808.
83
Zitting van Donderdag 30 October 1898.
Geopend des namiddags te één uur.
Voorzitter: de heer Mr. F. WAS, Burgemeester.
Te behandelen onderwerpen
1°. Voorstel omtrent den aanbouw van een nieuw ketelhuis
met aankoop van een nieuwen stoomketel en verdere in
richting, in het krankzinnigengesticht «Endegeest." (232)
2°. Begrooting van ontvangsten en uitgaven der gemeente
voor den dienst 1899. (235)
Tegenwoordig zijn 26 leden, als de heeren: Van Lidth de
Jeude, Van Dissel, Stadhouder, Kaiser, A. J. Van Hoeken,
J. P. J. Driessen, De Goeje, Drucker, Kerstens. Dekhuyzen,
Zaaijer, Zillesen, Korevaar, L. Driessen, Kroon, Fockema An
dre®. Den Houter, Van Rhijn, Pera, Van Kempen, Van Hamel,
P. J. Van Hoeken, Juta, De Vries, Hasselbach, Siegenbeek van
Heukelom, alsmede de Burgemeester, Voorzitter.
Afwezig: de heer Verster van Wulverhorst.
De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering
van 13 October worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter. Uit de notulen blijkt, dat in de vorige
vergadering is afgewezen het verzoek van de Vereeniging
»Perseus" om gebruik te mogen maken van het gymnastiek
lokaal der H.B. S. voor Meisjes, daar dat niet mogelijk was.
Ingevolge het verzoek van den heer Den Houter heb ik nader
onderzocht, of soms eene regeling te treffen ware, dat die
Vereeniging op een ander uur dan juist tot elf uur het lokaal
gebruiken zou. Dat is werkelijk geslaagd: de heeren zouden
ook genoegen nemen met eene andere regeling der uren
zoodat zij het lokaal zouden gebruiken van 810 uur. Wan
neer nu blijkt en ik meen daaraan niet te mogen twijfelen
dat daartegen geen bezwaar bestaat, zou de Raad dan Rurg.
en Weth. willen machtigen om in dien zin te beslissen?
Dienovereenkomstig wordt zonder discussie bij acclamatie
besloten.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen:
Missive van Dr. Z. Th. Diehl, houdende mededeeling dat
hij de betrekking van leeraar in de Natuurlijke Historie aan
het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool voor jongens op
21 November a. s. zal aanvaarden.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Bezwaarschriften van verschillende personen tegen hunnen
aanslag in de plaats, directe belasting, dienst 1898.
2°. Verzoek van N. J. L. Brantjes, om restitutie van betaalde
plaats, directe belasting, dienst 1898, over de drie laatste maan
den van het jaar, wegens woonplaatsverandering.
3°. Adres van J. J. Van Kempen en andere bewoners van de
Heerenstraat, houdende verzoek om den vuilnisbak, geplaatst
in de Heerenstraat bij de school van den heer De Van, te doen
wegnemen.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
4°. Adres van de heeren raadsleden P. J. Van Hoeken, A. J.
Van Hoeken J.Jzn., Dr. Th. G. Den Houter, A. E. Van Kempen
en W. Pera, houdende verzoek om art. 168 van de Uitgaven
op de begrooting voor 1899, Toelage aan de eigenaars van
den Schouwburg", af te voeren van de begrooting, als zijnde
niet in het openbaar belang.
Leiden, 18 October 1898.
Ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen N°. 168 van
de Uitgaven «Toelage aan de eigenaars van den Schouwburg"
af te voeren van de begrooting, als zijnde niet in het open
baar belang.
Mogen zij zich ontslagen rekenen van de taakom alle
gronden tegen de onnoodige en aanstoot gevende schouwburg
subsidie aan te voeren, toch willen zij op het volgende wijzen.
Niemand heeft het recht het geld door de belasting betalende
burgerij opgebracht, aan te wenden voor de particuliere lief
hebberij van een kleinen kring van gegoede personen.
Indien de openbare macht in het belang van veiligheid en
orde aan een belanghebbende soms bezwarende verplichtingen
oplegtdan heeft deze op schadevergoeding geen aanspraak.
Waarom moeten dan de eigenaars van den Schouwburg
bevoorrecht worden boven alle burgers en waarom ontvangen
zij schadevergoeding voor maatregelen hun, ter wille van de
veiligheid der Schouwburgbezoekers, opgelegd?
In het adres door de eigenaars van de comedie indertijd
aan den Raad ingezonden staat ongeveer de mededeeling dat
de subsidie der gemeente strekken moet tot waarborg van de
geldschieters van den Schouwburg.
Bij zulk eene particuliere overeenkomst, betreffende eene
instelling die niet van ongetwijfeld openbaar nut is, heeft de
gemeente als borg niets van doen.
Door het besluit om in 15 jaren eene som van 22500 aan
de eigenaars van den Schouwburg te schenken, is de questie
der Schouwburgsubsidie niet voorgoed opgelost.
Sterker dan de drukzonder billijkheid voor lange jaren
opgelegd, is de plicht en het recht van de Raadsleden om
over eiken post der begrooting naar hun overtuiging te spreken
en te stemmen.
P. J. Van Hoeken,
A. J. Van Hoeken J.Jzn.
Th. G. Den Houter.
A. E. Van Kempen.
W. Pera.
Aan den Gemeenteraad.
Te behandelen bij de Gemeentebegrooting.
Aan de orde is:
1. Voorstel omtrent den aanbouw van een nieuw ketelhuis
met aankoop van een nieuwen stoomketel en verdere inrich
ting, in het krankzinnigengesticht «Endegeest."
(Zie Ing. St. n°. 232).
De heer Den Houter. Ik betuig mijnen dank aan den Raad
voor het uitstel, dat hij wel heeft willen verleenen van de be
handeling dezer zaakwaardoor ik in staat ben gesteld met
eenige andere leden op «Endegeest" een kijkje te gaan nemen.
Naar aanleiding daarvan wensch ik gaarne een paar opmer
kingen in het midden te brengen. Nu had ik veel liever die
opmerkingen gebracht bij het Dag. Bestuur of bij de Commissie
van Toezicht op het Krankzinnigengesticht, indien niet een
aanzienlijk deel van den Raad, blijkens de afwijzende stemmen
op mijn verzoek om uitstel, de vorige week in de meening
verkeerde, dat het absoluut onnoodig was dat een raadslid
daar ging kijken. Daarom meen ik nu, dat het beter is mijne
opmerkingen in het publiek te maken.
In de eerste plaats ben ik, evenals de vorige week, natuurlijk
volkomen eens, dat daar een tweede ketel noodigis, en daar
over ging het ook niet; maar evenzeer is mij gebleken juist
te zijn, wat ik toen vermoedde, nl. dat zelfs indien deze ketel
wordt toegestaan en deze uitgave van eenige duizenden guldens
wordt gevoteerd, dan nog niet de toestand van het ketelhuis
en annex waschhuis met drooginrichting zoodanig wordt, als
hij bij eene stichting als «Endegeest" moet wezen. In de eerste
plaats, M. d. V., heeft het mij een weinig verbaasd, dat er wel
sprake is van stoomvoorziening, zoodat er in tijd van ongeluk
een andere stoomketel is, maar dat de Commissie en Burg. en
Weth. niet spreken van de stoomkracht, van de machine; indien
deze defect raakt, kunnen toch eenige dagen achtereen die
inrichtingen niet door stoom gedreven worden. Nu begrijp ik
heel goed, dat bij eene dergelijke kleine machine alle andere
stukken gemakkelijk bij gekregen kunnen worden, doordat,
wanneer er iets defect raakt, de meest gewone dingen wel
voorhanden zijn en dus betrekkelijk spoedig daarin is te voor
zien. Maar wanneer door eene reparatie van aanzienlijken aard
vertraging ontstaat, dan zal dat werkelijk verhindering en be
zwaren geven, al zou men zelfs eenige dagen met de hand
wasschen en het andere werk doen, dat gewoonlijk machinaal
wordt verricht. Het verwondert mij daarom, dat daarop de
attentie der Commissie niet gevallen is.
In de tweede plaats meen ikdat de plaatsing van de machine
niet bepaald gunstig kan genoemd worden. Die machine staat
in het waschhuis zonder eenigerlei afscheiding van het wasch-
lokaal zelf, zoodat alle gecondenseerde dampen vrijelijk over
de machine heen spelen en deze daardoor wordt bespat. Nu
geloof ik, dat men geen technicus behoeft te zijn, om te be
grijpen, dat dit niet de beste plaatsing is. Daarom kwam bij
mij de vraag op, of het niet wenschelijk zou zijn om over
eene machinekamer te denken, waar de machinist gelegenheid
had zich wat makkelijker t§ installeeren en zich dus niet
meer behoefde te behelpen in het kleine doorloopje dat naar
den desinfectieoven leidt. En vooral hierom wensch ik dit
onder de aandacht te brengenomdat het bij eene inrichting
als «Endegeest" in de toekomst niet per se onmogelijk is,
dat wat meer centrale drijfkracht noodig blijkt. Het is dus
wenschelijkal hebben wij niet direct eene groote stoommachine
noodiger op te lettennu wij toch gaan brekendat we in
de toekomst eene grootere machine kunnen noodig hebben.
En dan wilde ik vragen, nu die oven toch eenmaal zal
worden verplaatst n.l. eenigermate verder naar het droog-
huis of het niet mogelijk is eene andere plaats te zoeken
voor die desinfectie-inrichting. Het is gemakkelijk te begrijpen
ook voor niet-medici en niet hygiënistendat de plaatsing
van een desinfectie-ovenwaar zeer besmette voorwerpen
kunnen in komen, in de onmiddellijke nabijheid van en be
lendende aan het wasch- en drooghuis niet de meest geschikte is.
Ik begrijp heel goeddat daartegen allerlei bezwaren zijn op
te werpen en dat het meer kosten zal veroorzaken om den
desinfectie-oven bij de barak te plaatsen. Maar toch kwam