78 DONDERDAG 13 OCTOBER 1898. Burgemeester genomen in het belang van orde en veiligheid, zeer doeltreffend zijn geweest, daar acht ik het plicht, hem voor zijn overleg en wijs beleid een woord van hulde en dank te brengen. Toejuiching De Voorzitter. Ik dank den heer Pera zeer voor zijne hoogst waardeerende woorden ten opzichte van mijn beleid bij de laatste feestviering. Ik mag dien lof echter niet onverdeeld voor mij alleen aanvaarden, maar wensch hem ook over te brengen op alle ambtenarendie mij toen zoo krachtig hebben gesteund, om het feest zoo schitterend te doen slagen; vooral ook op de politie voor de goede handhaving van de orde en verder op al de ingezetenen, voor de waardige wijze, waarop zij het feest hebben gevierd. Aan de orde is: I. Verzoek van D. Stigter, arts, om continuatie in de betrek king van Stads Genees- en Heelkundige. (Zie Ing. St. n°. 223). De Voorzitter. Mag ik de heeren A. J. van HoekenStad houder en Van Hamel verzoeken met mij het stembureau uit te maken? Benoemd wordt met 22 stemmen de heer I). Stigter. De heer Kokxhoorn bekwam 1 stem. II. Benoeming van een Commissaris van de Bank van Leening. (Zie Ing. St. n°. 234). Benoemd wordt met 21 stemmen de heerG. II. Kokxhoorn. De heer P. Essers verkreeg 2 stemmen. De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne welwillende medewerking. III. Voorstel omtrent de splitsing van de 4e klasse der Kweek school voor onderwijzers en onderwijzeressen. (Zie Ing. St. no. 217 en 228). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. IV. Verzoek van het Bestuur der Leidsche Gymnastiek- en Schermvereeniging »Perseus", om het gebruik van één der gemeentelijke Gymnastieklokalen. (Zie Ing. St. n<>. 218). De heer Den Houter. Op dit verzoek is door Burg. en Weth. geadviseerd afwijzend te beschikken. Burg. en Weth. zeggen, dat door het gebruik van het gymnastieklokaal der Hoogere Burgerschool voor Meisjes, de concierge van die in richting te laat dienst zoude moeten doen. Is dit bezwaar nu niet te ondervangen, wanneer de Ver- eeniging een uur vroeger begint, van 8 tot 10 uur bijv.? Den concierge kon dan door de Vereeniging eene kleine vergoeding voor zijne moeite worden gegeven. Het lokaal staat toch leeg waarom zou men het niet laten gebruiken door eene Veree niging met zulk een nuttig doel. De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn altijd bereid dergelijke verzoeken zooveel mogelijk in te willigen. Zulke verzoeken worden evenwel altijd eerst gezonden aan den heer Van Dijk, Hoofd van de Kweekschool, die belast is met de onderlinge schikking en regeling van het gebruik der gymnastieklokalen. Wanneer men het lokaal een uur vroeger wilde gebruiken, dan was er absoluut niets tegen te zeggenmaar ik vermoed wel, dat dit punt met den heer Van Dijk besproken zal zijn. De concierge zal er natuurlijk niet tegen opzien om desnoods tot laat in den nacht hulp te verleenen, omdat hem dit gel delijk voordeel aanbrengt, maar het zou niet zijn in het belang van het onderwijs. Hij moet toch 's morgens reeds om 6 uur op zijn post zijn. Ik zal evenwel gaarne dit punt nog eens onderzoeken; bij afwijzing van dit verzoek kan de Vereeniging altijd nog met een nader verzoek komen, om het lokaal wat vroeger te bekomen. Onder dit voorbehoud wordt daarop zonder hoofdelijke stem ming afwijzend op het verzoek beschikt. V. Voorstel omtrent de wijziging van het Reglement voor de hulpkantoren der Bank van Leening. (Zie Ing. St. n°. 219). De Voorzitter. Ik stel voor om hiermede ook tegelijk vast te stellen de reglementen voor de hulpkantoren waarin de wijziging is aangebracht. Oorspronkelijk geschiedde dit niet, omdat de Raad het niet noodig achtte, meenende, dat het reglement voor de hulpkantoren een direct uitvloeisel was van het reglement voor de Hoofdbank. De tegenwoordige Minister van Binnenlandsche Zaken is echter van eene andere meening en beweert, dat ook het reglement voor de hulpkantoren door den Raad behoort te worden vastgesteld en ter goedkeu ring behoort te worden opgezonden. Ik stel dus voor om het geheele reglement voor de hulpkantoren, zooals dit vroeger door den Raad is goedgekeurd, met. de thans aangebrachte wijzigingen vast te stellen. Daartoe wordt bij acclamatie besloten. VI. Verzoek van H. De Keyzer, tot het doen rooien van een boom vóór het perceel Stationsweg 35. (Zie Ing. St. n°. 220). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gun stig op beschikt. VII. Voorstel omtrent de toekenning van gratificatiën aan Dr. P. H. Damsté en Dr. J. J. Viirtheim, leeraren aan het Stedelijk Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 221 en 228). Woidt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. VIII. Verzoek van A. B. Van Grasstek, om terugbetaling van schoolgeld, Hooger onderwijs. (Zie Ing. St. n°. 222). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming afwij zend op beschikt. IX. Verzoek van P. J. Van Hoeken, om den eigendom van grond aan de Kijfgracht (Zie Ing. St. n°. 225 en 230). De heer Zileesen. M. d. V.! eerlijk gezegd, gevoel ik meer sympathie voor het denkbeeld, uitgesproken door Burg. en Weth. in April j 1. dan wel voor het advies, dat zij thans hebben uitgebracht. In April j. 1. is door Burg. en Weth. in overleg met de Commissie van Fabricage aan den Raad ge adviseerd gunstig te beschikken op het verzoek van P. J. van Hoeken tot het bekomen van eene zekere oppervlakte gronds groot 300 M% benoodigd voor de uitbreiding zijner zaak. De behandeling hiervan is destijds verdaagd geworden naar aan leiding van verschillende adressen, die waren ingekomen, van bewoners van de Kijfgracht, welke tot strekking hadden den Raad te bewegen het verzoek van den heer Van Hoeken niet toe te staan. Burg. en Weth. hebben nader van die bezwaren kennis genomen en den toestand ernstig onderzocht, en zijn gekomen tot eene andere conclusie, die thans teruggeven wordt in de ons gezonden stukken, bij welke conclusie zij den Raad ditmaal adviseeren afwijzend op het verzoek van den heer Van Hoeken te beschikken. Niets natuurlijker dan dat zij hunne meening wijzigden toen hun bij onderzoek bleek, dat de be zwaren overwegend genoeg waren om het onraadzaam te achten een gedeelte van den openbaren weg aan zijne bestem ming te onttrekken. Het komt mij evenwel voor, dat die bezwaren wat breed zijn uitgemeten en voor een deel denkbeeldig zijn. Een locaal onderzoek heeft mij tot de overtuiging gebracht, dat van het benemen van uitzicht en het wegnemen van lucht en licht geen sprake zijn kan. Wanneer eene afrastering zou worden gemaakt aan het eind van de aangevraagde strook grond, welke strook werkelijk zou gebruikt worden naar mij is medegedeeld tot berging van hout, dan is het mij niet duidelijk, hoe daardoor het uitzicht zou kunnen worden be lemmerd. En evenmin begrijp ik hoe kan worden verklaard de klacht van een paar neringdoenden, dat zij in hunne nering zouden worden benadeeld; die klacht komt mij dan ook even eens voor ongegrond te zijn. Bedoelde tapperijen zijn van beide kanten te bereiken, zoowel aan de zijde van de Havenkade als aan den Zuidsingelen wanneer bovendien eene brug over de gracht zou gelegd worden, dan behoeft zelfs geen meter te worden omgeloopen. Rest ten slotte het bezwaar van den velleploter Marijt, dat zeker niet buiten rekening mag worden gesteld. Het is hoofd zakelijk op grond daarvan, dat Burg. en Weth. hebben gead viseerd het verzoek af te wijzen. Tot dusverre heeft adressant de vellen gedroogd aan de westzijde van de Kijfgracht met gebruikmaking van de ochtendzon, hetgeen bij het toestaan van het verzoek niet meer zou kunnen geschieden. In hoeverre dat een bezwaar is, en of niet de oostzijde voor dat doel even goed zijn zoukan ik niet genoegzaam beoordeelen. Maar boven dien ligt er een prachtig stuk grond aan de Minnebroersgracht; daar is een zeer ruim terrein beschikbaar en schijnt de zon den geheelen dag. Het bezwaar, dat daartegen is aangevoerd, n. 1. dat daar het noodige toezicht ontbreken zou, heeft bij mij de vraag doen rijzen, of het wel noodig zou zijn dat daar voortdurend toezicht werd uitgeoefenden of het niet voldoende zou zijn wanneer een paar malen per dag werd gezien, of die vellen daar nog liggen en of er de noodige zorg voor wordt gedragen; en ook of het in dat geval niet mogelijk zou zijn, dat door een geldelijke schadeloosstelling van den heer Van Hoeken aan adressant, aan dat bezwaar zou worden tegemoet gekomen. Wat mij persoonlijk betreft, kan ik de zaak niet genoeg beoordeelen en zal ik dus de verdere beraadslaging afwachten. Voor zoover ik er over kan oordeelen, schijnen mij de bezwaren overdreven en niet genoegzaam gemotiveerd, om afwijzend op het verzoek van den heer Van Hoeken te beschikken, te meer omdat de heer Van Hoeken prijs stelt op het bezit van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1898 | | pagina 2