60
DONDERDAG 48 AUGUSTUS 1898.
moeten de straatvegers hulp hebben. Zoo zijn er meer tijden
te noemen, b. v. wanneer er veel vee is ingevoerd; dan ziet
het er niet alleen op de Beestenmarkt, maar ook langs alle toegan
gen van de uiterste grens der gemeente tot de markt niet erg mooi
uit. Zoo zijn er verschillende andere redenen, waarom in eene
stad den eenen keer meer moet worden geveegd dan een
anderen keer. Misschien, dat de Commissie van Fabricage
meer redenen weet aan te voeren ik weet alleen, als wet
houder van financiën, dat er meer straatvegers zijn noodig
geweest.
De Voorzitter. Ik kan daar nog bijvoegen, dat bij het con
tract reeds is verondersteld, dat zes straatvegers te weinig zou
den wezen; daarom is uitdrukkelijk daar in bepaald, dat wanneer
er meer noodig waren, Burg. en Weth. tegen een zeker tarief
aan de pachters konden opdragen die aan te stellen. De inschrij
ving zou zeker ook hooger geweest zijn, wanneer hij bij het
contract verplicht was meer straatvegers voor zijne rekening
te nemen. Het is dan ook zeker, dat wanneer het contract
moet worden herzien, zes wellicht in twaalf zal moeten worden
veranderd. Er komen allerlei klachten in, die werkelijk redelijk
zijn, en waaraan dus dient te worden voldaan
De heer Hasselbach. Hoofdzakelijk komt de meerdere uit
gaaf door de grensuitbreiding. De singels en de buitenwegen
zijn in zekeren tijd van het jaar, wanneer de bladeren afvallen,
in een toestand waarin moet worden voorzien. Door Burg. en
Weth. en de Commissie van Fabricage is dan ook besloten
daarin te voorzien. Daarvoor zijn hoofdzakelijk die vier man
noodig geweest; daardoor is in hoofdzaak die overschrijding
veroorzaakt.
De Voorzitter. Het is eene overschrijding, die elk jaar
zal voorkomen, en waarop bij de begrooting zal moeten
worden gerekend, daar wij met zes straatvegers niet kunnen
uitkomen.
De heer Pera. Ik dacht, dat de buitenwijken door afzon
derlijke personen werden bediend op dit oogenblikzoodat
deze rekening daarmede niets uitstaande had.
De Voorzitter. Dat heeft met deze rekening ook niets
uitstaande.
De heer Pera. Ik zeg dat naar aanleiding van wat de
heer Hasselbach opmerkte.
De Voorzitter. Het schoonhouden van al wat buiten de
oude stad ligt is aan anderen opgedragen, dus worden die
meerdere straatvegers uitsluitend gebruikt voor de oude stad.
Voor het nieuw bijgekomen gedeelte is het rein houden afzon
derlijk geregeld.
De heer Hasselbach. Met uw verlof, M. d. V,, Van IJlden
heeft straatvegers geleverd voor de buitenwijken. Ik kan dus
den heer Pera zijn triumph niet gunnen.
De Voorzitter. U hebt eene vergissing begaan met te
zeggendat deze hoogere uitgaaf was veroorzaakt door de
grensuitbreiding. In dat opzicht heeft de heer Pera volkomen
gelijk, want de Singels hebben altijd tot Leiden behoord.
De heer Hasselbach. Er is nooit zooveel geld besteed, om
die paden en buitenwegen in een begaanbaren toestand te
houden als sedert de grensuitbreiding. Nu zijn de bewoners
daar allen Leidenaars, terwijl zij voor dien tijd werden be
schouwd als niet behoorende tot de gemeente.
Zonder hoofdelijke stemming wordt de rekening en verant
woording goedgekeurd, waarbij de wethouders geacht worden
buiten stemming te zijn gebleven.
De Voorzitter. Heeft iemand nog iets voor deze ver
gadering
De heer Den Houter. M. d. V.ik heb met grooten dank
ontvangen het zeer lijvige en belangrijke verslag, dat door
Burg. en Weth. van Leiden over onze gemeente is uitge
bracht. Ik heb naar aanleiding daarvan eene zeer korte opmer
king is het mij veroorloofd die hier in het midden te brengen
De Voorzitter. Dat kan ik pas beoordeelenwanneer ik
de opmerking gehoord heb. Ik verzoek u dus uwe opmerking
te maken.
De heer Den Houter. In de eerste plaats wijs ik er op
dat eene kleine onjuistheid is te vinden onder het hoofd Be
volking. Op pag. 136, Hoofdstuk: Kerkelijke zaken, zijn ge
noemd de Gereformeerde Kerken, afdeelingen A, B en C, dus
drie kerkgebouwen, met ieder een predikant, en nog eene
Gereformeerde kerk met een gebouw en een predikant. Dat
gelezen hebbende dacht ik, ik zal eens nakijken voor hoeveel
hoorders die predikanten optreden. Ik sloeg toen op pag. 22,
waar die opgaven staan. Ik bemerkte daaruit, dat die vier
predikanten voor geen enkel mensch spreken, want hier in
Leiden is niemand van de Gereformeerde gezindheid opge
geven. Wel bleek mij, dat er waren 2000 inwoners, behoorende
tot de Christelijk Gereformeerde kerk. Die ken ik niet meer
in Leiden. Na 1892 zijn de vroegere Christelijk Gereformeerde
Kerk en de doleerend Nederduitsch Gereformeerde Kerk
samengesmolten en bij de regeering erkend als Gereformeerde
Kerk. Het is niet om eene of andere futile opmerking te maken;
maar waar het geldt eene kerkelijke gezindheid, die, op de
Nederlandsch Hervormde en de Katholieke na, het talrijkst is
in Leiden, en zeker 4000 personen omvat, daar geloof ik dat
eene meer juiste opgave gewenscht was. Om die reden meende
ik dit in het midden te moeten brengen.
De Voorzitter. Ik dank u zeer voor uwe opmerking, waarop
bij het opmaken van een volgend verslag zeker zal worden
gelet.
De heer Den Houter. Dan wensch ik nog eene bescheiden
vraag te doen, hoofdzakelijk gericht tot de Commissie van
toezicht op het Lager Onderwijs. Het door die Commissie
uitgebracht schoolverslag is zeker zeer belangrijk en met
veel genoegen door mij nagelezen. Dat officieel verslag is
gesplitst in twee hoofdrubrieken, waarvan de eerste behan
delt de openbare school, en de tweede het bijzonder onder
wijs. Nu heb ik met zeer veel instemming gelezen het ver
slag over de openbare lagere school, dat aldus begint: »De
gunstige getuigenis gedurende eene reeks van jaren over den
toestand van het openbaar lager onderwijs in deze gemeente
gegeven, kan uwe Commissie over '1897 ten volle bevestigen,
liet onderwijzend personeel blijft zijne taak met ijver en
toewijding vervullen, en over verzuim der leerlingen zonder
geldige redenen valt weinig te klagen." Vervolgens komt
dan het meer zakelijke gedeelte. Ik las dat met bijzonder
veel genoegen, en dacht: Nu ga ik eens gauw kijken wat
de Commissie, d. w. z. de deskundige mannen, zegt over het
bijzonder onderwijs. Maar aan het verslag daarover zag ik,
dat een zoodanig gedeelte ontbrak; dat begint direct met de
vermelding van de meer officieele zaken. Naar aanleiding
daarvan heb ik een aantal verslagen van vorige jaren nage
slagen, en heb ik gezien, dat er steeds een gunstig rapport
was uitgebracht omtrent het openbaar onderwijs, maar dat
diezelfde Commissie steeds zwijgt van het bijzonder onder
wijs; alleen in het verslag over 4895 is daaromtrent eene
algemeene opmerking gemaakt. Daar staat: »Het bijzonder
onderwijs verheugt zich in onze gemeente in grooten bloei."
Ik heb, omdat ik daarmede niet bekend was, nageslagen of
dat soms lag aan den bijzonderen werkkring der Commissie,
dat in deze zoodanige scheiding tusschen die twee scholen
gemaakt werd. Maar art. 74 der wet op het lager onderwijs,
naar aaaleiding waarvan de Commissie haar verslag indient
geeft daaromtrent niets aan. Daar staat toch uitdrukkelijk
»De plaatselijke Commissiën houden een nauwkeurig toezicht
op alle scholen in de gemeente waar lager onderwijs gegeven
wordt."
Nu frappeerde het mij te meer, dat er eenige jaren lang steeds
gunstig kan worden gerapporteerd omtrent het openbaar lager
onderwijs en dat terecht maar dat het bijzonder onderwijs
steeds stilzwijgend wordt voorbijgegaan. Mij dacht dat een
enkel woord van lof voor het hijzonder onderwijs ook wel
verdiend zou zijn. Daarom is mijne bescheiden vraag, of de Com
missie van toezicht op het Lager Onderwijs zou kunnen opgeven
welke redenen ër haar toe hebben genoopt, om in deze het
bijzonder lager onderwijs op eene zoo in het oog loopende
wijze te scheiden van het openbaar lager onderwijs?
De Voorzitter. Ik zal uwe vraag bij Burg. en Weth. ter
sprake brengen, en vermoedelijk zullen die de vraag bij de
Commissie van toezicht overbrengen.
De heer Den Houter. Dank U, M. d. V.
Niets meer aan de orde zijnde en niemand meer het woord
verlangende, wordt de openbare zitting gesloten en gaat de
vergadering over tot eene zitting met gesloten deuren.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.