63
waartoe dan die administratieve omslag? Men vergete toch
niet: de bevoegdheid tot oproeping bestaat reeds thans, de
gelegenheid om gehoord te wordenwordt reeds thans geboden.
Waartoe dan die nieuwe regeling?
Bovendien mag niet uit het oog worden verlorendat ook
al komen niet allen, toch bijna evenveel tijd zal verloren
gaan. Immers Burg. en Weth. weten niet vooruit' of aan
hunne uitnoodiging zal worden gehoor gegevenen moeten
dus hun tijd voor het hooren der opgeroepenen vastleggen
terwijl misschien later zal blijken, dat dit on noodig is geweest.
Maar nemen wij eens voor een oogenblik aandat nagenoeg
allen zouden komen en hen te hooren practisch uitvoerbaar ware,
dan nog zou dit groote nadeel aan den maatregel verbonden
zijn, dat het werk noodwendig slecht zou worden verricht.
Wil het hooren nuttig werken, dan moet uit den aard
der zaak het aantal opgeroepenen niet al te groot zijn. Hoe
meer hun aantal toeneemt, hoe minder nauwgezet het onder
zoek zal kunnen zijn.
3". De verplichte oproeping zal het doen van te lage aan
giften nog meer in de hand werken. Immers bij de weten
schap, dat men in geval van een hoogeren aanslag daarvan
toch later zal worden verwittigd, zullen velen het er maar
eens met een te lage aangifte op wagen. Wellicht wordt zij
gehandhaafd. En zij zullen dit met te minder schroom doen,
daai' hunne poging toch niet bij den Raad bekend zal worden.
Voor deze onderstelling is te meer grond, wanneer men
bedenkt, dat reeds thans, nu die mededeeling niet plaats
heeft, van de 4000 in afwijking van hunne aangifte ver
hoogden slechts 429 het der moeite waard achtentegen
hunnen aanslag in verzet te komen.
4°. Vele opgeroepen belastingschuldigendie aan de oproeping
gehoor gevenzullen ten gevolge daarvan nadeel ondervinden.
Immers zij zullen vaak uren moeten wachten, alvorens
zij kunnen worden binnengeroepen, veel tijd- en geldverlies
lijden om ten slotte met een enkel woord van hunne dwaling
bij het doen hunner aangilte te worden overtuigd.
Zietdaar de voornaamste nadeelen van de voorgestelde
regeling opgesomd! En welke voordeden staan daar nu tegen
over? Eigenlijk alleen dit, dat thans enkele belastingschuldigen,
wier aangiften naar waarheid waren gedaanen die niette
min een of meer klassen hooger werden aangeslagen, bij de
ontvangst van hun aanslagbillet in hun gevoel van eerlijkheid
worden gekrenkt, terwijl dit bij de voorafgaande mededeeling
zou kunnen worden voorkomen Intusschen kan dit voordeel,
naar wij meenenniet zwaar wegen. Immers uit het boven
staande is overtuigend gebleken dat zij, die deze onaange
name gewaarwording ondervinden, haar bijna zonder uit
zondering aan zich zelveri te wijten hebben. Zij hadden daartoe
hunne aangifte slechts nader behoeven toe te lichten. Deze
grief is er dus eene, die meer uit de nalatigheid van den
belastingschuldige voortvloeit, dan wel de thans bestaande
regeling treft. En nu komt het ons toch inderdaad voor, dat
dit voordeel van het nieuwe stelsel dat ook thans is te be
luiken in de verste verte niet kan opwegen tegen de vele en
groote nadeelen daaraan ontegenzeggelijk verbonden.
De conclusies waartoe het bovenstaand onderzoek ons heeft
geleid, laten zich dus in het kort als volgt samenvatten:
1°. De grieven, door den heer Van Hoeken tegen de bestaande
regeling aangevoerdzijn voor een groot deel ongegronden
voor een ander deel overdreven.
2°. De nadeelen aan de door hem voorgestelde regeling ver
bonden zijn vele in aantal en groot in omvang.
3°. Het eenige voordeel, dat uit de regeling voortvloeitis
ook thans zonder wijziging der verordening te verkrijgen.
4°. De door den heer Van Hoeken voorgestelde regeling
schijnt ons practisch onuitvoerbaar.
Intusschen zijn wij gaarne bereid om datgene te doenwat
in ons vermogen is om aan de bezwaren van den heer Van
Hoeken tegemoet te komen. Immers wij erkennen gaarne,
dat het onaangenaam is wanneer een te goeder trouw gedane
aangifte wordt verhoogd, ook al heeft de belastingschuldige
daaraan zelf schuld. Wij zouden daarom in het beschrijvings
biljet deze uitdrukkelijke waarschuwing willen opnemen, dat
in het algemeen met eene aangifte, lager dan den aanslag
van het vorige jaar, geen rekening zal worden gehouden,
indien de reden der verlaging niet duidelijk en gemotiveerd
wordt medegedeeld. Dan weten velen vooruit, welk lot hun
te wachten staat.
In de tweede plaats zouden wij in den afdruk van het
kohier de namen van hen, wier aanslag afwijkt van hunne
aangifte, van een kenteeken willen voorzien. Dan kunnen de
raadsleden bij de stuksgewijze behandeling van het kohier
op die aanslagen hun bijzondere aandacht vestigen, en zullen
wellicht ook op die wijze reclames kunnen worden voorkomen.
Voorts zijn wij bereid de oproepingen op ruimer schaal toe
te passen. Wij zouden die b. v. kunnen uitstrekken tot al
diegenen, die Burg. en Weth. in een hoogere klasse meenen
te moeten plaatsen niettegenstaande door hen hunne lagere
aangifte werd gemotiveerd, alsmede tot hen, die Burg. en
Weth. meenen te fnoeten verhoogen hoewel hunne aangifte
overeenkomt met hunnen aanslag van het vorige jaar. Het is
ons ernstig voornemen met zoodanige uitbreiding der oproepingen
een eerlijke proef te nemen, hoewel wij vreezen dat zij ook
dan nog in de praktijk zal blijken al te tijdroovend te zijn.
Eindelijk zouden tal van reclames kunnen worden voor
komenindien zij, die zich verongelijkt wanen, zich alvorens
te reclameeren tot ons college wilden wenden om nadere in
lichtingen omtrent hunnen aanslag te ontvangen.
Dit alles echter is mogelijk, ook zonder dat de thans
geldende verordening eenige wijziging onderga.
Wij geven Uwe Vergadering daarom ernstig in overweging
niet tot de door den heer Van Hoeken voorgestelde wijziging
van art. 16 der Verordening over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 145. Leiden, 14 Juni 1898.
Onder overlegging van nevensgaande stukken, hebben wij
de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat ook bij ons
College geene bedenkingen bestaan tegen de inwilliging van
het verzoek der heeren J. D. Van Wijk en H. C. Van der Heyde
om ontslag uit hunne betrekking van onderwijzer aan de
Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen.
Wij geren U mitsdien in overweging aan de heeren J. D. Van
Wijk en H. C. Van der Heyde het door hen gevraagd ontslag
op de meest eervolle wijze te verleenenmet ingang van
1 September a. s.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
'S Gravenhage11 Juni 1898.
Onder terugzending der bijlagen heb ik de eer U in over
weging te geven aan den Gemeenteraad voor te stellen het
door de Heeren J. D. Van Wijk en H. C. Van der Heyde
gevraagde ontslag uit de betrekking van onderwijzer aan
de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressenop de
meest eervolle wijze te verleenen.
De schoolopziener in het district 's Gravenhage,
W. Van Marken.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, den 31sten Mei 1898.
Ter voldoening aan de uitnoodiging, vervat in uwe Apostille
van den 27sten dezer maand, n°. 2452, heb ik de eer U te
berichten, dat ik tegen de inwilliging van het verzoek van
den Heer J. D. Van Wijk om ontslag als leeraar aan de
Kweekschool tegen 1° September e. k. geen bezwaar heb.
Bescheidenlijk geef ik U in overweging aan den Gemeente
raad voor te stellen het gevraagd ontslag op de meest eer
volle wijze te verleenen.
De Directeur der Kweekschool
J. A. Van Dijk.
Aan den Heer Burgemeester der Gemeente Leiden.
Leiden, 26 Mei 1898.
De ondergeteekende, leeraar aan de Kweekschool voor
onderwijzers en onderwijzeressen alhier, neemt de vrijheid
zich tot U té wenden met het verzoek, hem tegen 1 September
e. k. eervol ontslag uit die betrekking te willen verleenen.
De van UEd.Achtbaren onderdanige dienaar,
J. D. Van Wijk.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Leiden, den 4den Juni 1898.
Ter voldoening aan de uitnoodiging, vervat in uwe Apostille
van den 2den dezer maand n°. 2452, heb ik de eer U te
berichtendat ik tegen de inwilliging van het verzoek van
den Heer H. C. Van der Heyde, om ontslag als leeraar aan
de Kweekschool geen bezwaar heb, ook niet tegen den datum
1° September e. k.
Bescheidenlijk geef ik U in overweging aan den Gemeente
raad voor te stellen het gevraagd ontslag op de meest eer
volle wijze te verleenen.
De Directeur der Kweekschool,
J. A. Van Dijk.
Aan den Heer Burgemeester van Leiden.
Leiden, 1 Juni 1898.
Aan den EdelAchtb. Raad der Gemeente Leiden.
De ondergeteekende, leeraar aan de Kweekschool voor
Onderwijzers en Onderwijzeressen te Leiden, verzoekt uit
deze betrekking eervol te worden ontslagenmet ingang van
1 September e. k.
't Welk doende enz.,
H. C. Van der Heyde.