DONDERDAG 28 APRIL 1898.
43
Schouwburg, is er rumor in casa, alsof het wel en wee der
Gemeente er van afhangt. Het is werkelijk iets waarover ik
mij zeer verheug, dat nu door dit voorstel de quaestie voor
langen tijd van de baan zijn zal. Het is den Gemeenteraad
van Leiden naar mijne meening onwaardig, dat telkens over
eene zaak van zoo weinig beteekenis, waar volstrekt geen
beginsel bij betrokken is, zooveel wordt gesproken, veel meer
dan over inderdaad gewichtige onderwerpen.
Om nu een einde te maken aan de zaak en het voortbestaan
van den Schouwburg mogelijk te maken, hebben B. en W,
voorgesteld gedurende 15 jaren een subsidie aan den Schouw
burg te verleenen. Wij hebben dit gedaan omdat wij werkelijk
meenen, dat de komedie eene zaak van openbaar nut is voor
deze gemeente. In een universiteitsstad behoort eene komedie
te zijn; in dit opzicht sta ik geheel aan de zijde van het voor
malig raadslid, mijn geaehten leermeester Prof. Buys, dien ik
eens heb hooren zeggenvoor Leiden is de komedie zoo noodig
als brood.
De heer Pera heeft gezegd: wanneer gij nu ook aan andere
inrichtingen voorwaarden gaat opleggen in het belang van
de publieke veiligheid, dan zullen zij ook om subsidie komen
vragen. Neen, antwoord ik, want eene andere inrichting, her
berg of wat ook, waar tooneelvoorstellingen worden gegeven,
is niet de comedie, die wij sedert 1864 hebben, die sedert dien
tijd is gesubsidieerd. De andere inrichtingen zijn geen instel
lingen ten algemeene nutte, maar het is noodig dat Leiden
een schouwburg heeft. En nu moge waar wezen, dat er elk
jaar over de voortduring van het subsidie zoozeer getwist is
het is als het ware een strijd geweest als tusschen Oxford en
Cambridge, leder jaar wordt hier die race gehouden tusschen
de voorstanders en de tegenstanders van de subsidie, doch de
voorstanders hebben het sedert 1864 bijna altijd gewonnen, al is
het waar dat zij enkele malen de tegenstanders slechts ééne
bootslengte vóór waren. Eindelijk heeft de heer van Kempen
eere wien eere toekomt in eene voltallige vergadering, als
stuurman van de tegenstanders, de overwinning behaald. Maar
verleden jaar is dat weer aan de anderen gelukt, en zoo zullen
wij dien strijd altijd behouden; ieder jaar bij de behandeling
der begrooting dezelfde race, tot schade van ons prestige.
Het onderwerp is, dunkt mij nu van alle kanten bekeken,
en zóó uitgeput, dat er werkelijk geen nieuws meer over te
zeggen valt. Het is alleen op dezen gronddat ik de leden
tot aanneming aanspoor: laat ons dezen twistappel voor langen
tijd doen verdwijnenlaat ons een besluit nemenwaardoor
wij eene instelling van openbaar nut, onze komedie, mogen
behouden.
De heer A. J. van Hoeken. Als ik nog even het woord
mag hebben, M. d. V., wensch ik nog gaarne te antwoorden
op hetgeen daar door u is gezegd. U hebt o. a. gezegd, dat
de schouwburgsubsidie eene zeer ernstige vraag is geworden,
die gesteld is aan de candidaten bij de gemeenteraadsverkie
zing, nl. of zij voor of tegen dat subsidie waren. De uitspraak
van de kiezers bewijst ten volle, dat het grootste deel der
kiezers het eens zijn geweest met een candidaat, die zich tegen
het schouwburgsubsidie verklaarde. U hebt ook gezegd, dat
door het toestaan van het subsidie voor vijftien jaren deze
twistappel van de begrooting zal verdwijnen. Ik kan de ver
zekering geven, dat wij steeds tegen dat subsidie zullen blijven
protesteeren. Waarom kan niet eveneens van de zijde der
voorstanders van het subsidie wat water in den wijn worden
gedaan, waardoor ook deze twistappel van de begrooting zou
verdwijnen
De heer Kerstens. U hebt daareven, M. de V., geredeneerd,
de heer Van Hoeken heeft het reeds met een enkel woord
aangehaald, dat het reeds zoover is gekomendat wanneer
eene ver kiezing voor den Raad op handen is, den candidaten
de vraag gesteld wordt, of zij voor of tegen dit subsidie zijn.
Hieruit blijkt dus ten volle welk gewicht daaraan wordt
gehecht en hoe groot de antipathie tegen dit subsidie is.
Uwe bewering. M. d. V., kan dus niet anders beschouwd
worden dan als eene volkomen bevestiging van de bewering,
die ik straks gedaan heb.
De heer De Goeje. Ik stel voor, M. d. V., de discussie te
sluiten.
De Voorzitter. De heer Den Houter heeft eerst het woord
gevraagd. Daarna zal ik, na zoo noodig eerst den heer Den
ilouter beantwoord te hebben, uwe motie aan de orde stellen.
De heer Den Hooter. Jk heb met groote opmerkzaamheid
de verschillende diseussiën gehoord, en ik heb die, op mijn
standpunt, met groot genoegen gehoord. Want daaruit is mij
temeer gebleken de groote zwakheid van de argumenten voor
het verleenen van een subsidie van f 22500.— aan eene par
ticuliere vereeniging. Dat is mij hieruit gebleken, dat de
zeer uitnemende strijders, die in het krijt gekomen zijn ter
verdediging, eigenlijk ook hebben moeten constateerendat
het genot niet is bepaald vlekkeloos edel. En het argument
dat wij daardoor de studenten hier heen moeten trekkenis
ook niet van de allerhoogste soort; maar men moet dat
argument toch laten gelden. Ik stem dit gaarne toe, maar
het komt mij voor dat. dergelijke overwegingen beter passen
in den boezem van eene Vereeniging tot bevordering van
het vreemdelingenverkeerdan hier voor ons als leden van
den Raad. Ook het argument door U, M. d. V., een zoo
uitstekend strijder, zoo vaardig met het woord, gebezigd,
als zoude het debat over deze quaestie min of meer beschamend
wordenkomt mij voor een argument te zijndat niet vol
komen bewijst wat het bewijzen moet; er wordt alleen door
aangetoonddat er voor het toestaan van een subsidie niet
zoo heel veel valt te zeggen.
Ten slotte nog eene kleine opmerking naar aanleiding van
hetgeen hier is gezegd.
Telkens wordt bij deze quaestie getwijfeld, of wij wel de
tnoreele bevoegdheid hebben het subsidie in te trekken. Ik
heb daarom de stukken van '1864 eens nagezien en daaruit
bemerkt, dat toen door B. en'W. uitdrukkelijk is geconsta
teerd, dat de bedoeling niet was een blijvend subsidie te
geven, maar dat het hun voornemen en streven was, om
telken jare het subsidie op nieuw vast te stellen. Wanneer
wij dus thans den termijn van 15 jaren weigeren goed te
keuren, dan blijven wij geheel in de lijn van het oude voorstel.
Is het nu verantwoord het subsidie toch voor langen tijd
toe te staan, waar het meer en meer blijkt, dat steeds
meerderen onder de burgerij en ook meerdere leden van den
Raad tegen een dergelijk subsidie bezwaar hebben. De moge
lijkheid is toch niet uitgesloten, dat binnen niet al te veel
jaren nog meerdere tegenstanders van het subsidie in den
Raad zitting zullen nemen, zoodat een verzoek om vaststel
ling van het subsidie voor langen tijd zou worden afgewezen.
En in verband met de quaestie van de moreele bevoegdheid
tegenover de eigenaren van den Schouwburg, zou ik wel de
vraag willen stellen, of het voorzichtig is den toekomstigen
Gemeenteraad voor zoo langen tijd nu reeds te binden.
De Voorzitter. Dit laatste acht ik niets geen bezwaar
dat doet de Raad telkens; telkens wordt de toekomstige Raad
door besluiten van dezen Raad gebonden.
Ik herhaal, het is hier noodig den Schouwburg als instel
ling van openbaar nut te handhaven, en wordt het subsidie
voor 15 jaren niet toegestaan, dan wordt hij gesloten.
En wat de moreele bevoegdheid betreftwanneer de heer
Den Ilouter de tot vervelens toe hier gehouden debatten
daarover had bijgewoondzou hij wellicht iets anders over
die zaak denken dan nu. Thans decreteert hijna even de
stukken van 1864 te hebben ingeziendat alles zoo is als hij
zegt, maar de meerderheid van den Raad heeft altijd gede
creteerd dat het anders was. Ik kan den heer Den Houter
aanbevelen nog eens te lezen de Nota indertijd door den
heer De Goeje ingedienddan zal hij ziendat er veel tegen
zijne stelling is aan te voeren. Wij meenden dit punt thans
echter buiten bespreking te kunnen latenomdat het bij
allen zoo bekend is.
De heer De Goeje. M. d. V. Ik doe thans een voorstel tot
sluiting van het debat.
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund, en kan derhalve
een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
Zonder discussie wordt de motie-De Goeje, op verzoek van
den heer A. J. Van Hoeken in stemming gebracht aange
nomen met 19 tegen 7 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Van Lidth de Jeude, Drucker,
Kerstens, A. J. Van Hoeken, Den HouterJutaen Van Hamel.
Het voorstel van B. en W. wordt hierop aangenomen met
17 tegen 9 stemmen.
Voor stemden de heerenFockema Andre®Drucker, Dek-
huyzenVan Dissel, Kaiser, L. Driessen, Van Rhijn, Hassel-
bach, De Vries, Zaaijer, Zillesen, Juta, Van Hamel, Kroon,
Korevaar, De Goeje en Siegenbeek van Heukelom.
Tegen stemden de heeren: Van Lidth de Jeude, Kerstens,
Van Kempen, J. P. J. Driessen, Stadhouder, A. J. Van Hoeken,
Den Houter, Pera en P. J. Van Hoeken.
De Voorzitter. Voordat de vergadering kan worden gesloten,
heb ik nog twee punten te bespreken, die niet op de agenda
staan.
In de eerste plaats dit. Zooals de heeren onlangs van mij
vernomen hebben, wordt vermoed dat de Regeering binnen
kort aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zal indienen
een wetsontwerp om een nieuw proefstation voor boterkeuririg
op te richten, en wel in een van de wetenschappelijke centra
van ons vaderland. Ik acht het een groot belang voor onze
gemeente, dat de Gemeenteraad pogingen aanwende om dat
station hier gevestigd te krijgen. Mijn voorloopig onderzoek
heeft geleid tot dit resultaat, dat daarvoor noodig'zal zijn
eene uitgaaf van omstreeks f 2500.—, welke som dienen zal
tot aankoop van den grond, benoodigd voor den bouw van
een dergelijk proefstation.
Ik zou nu namens B. en W.die zich volkomen met dit