42 DONDERDAG 28 APRIL 1898. Doch laten wij die cijfergroepeeringen daar. Is het offer, dat van de gemeente wordt gevraagd, te groot? De heer Siegen- beek van Heukelom heeft als voorbeeld aangehaald Göttingen en misschien heeft hij het ook voor andere steden nagegaan. Ik kan het op dit oogenblik niet precies met cijfers aantoonen, maar ik weet zeker dat het aantal steden, die zich aanzienlijke offers getroosten voor het bestaan van haren Schouwburg, in Duitschland zeer groot is. En die offers bedragen niet 1500. per jaar, maar tien en meer malen die som. En waarom doet men dat? Voornamelijk om de stad aantrekkelijk te maken. Ik ben het geheel eens met den heer Siegenbeek van Heukelom, dat onze stad voor studenten aantrekkelijk behoort te wezen. Nu kan men wel zeggende studenten moeten letten op de degelijkheid van het onderwijs. Ja, dat vind ik ook; maar wanneer de aanstaande student, of de vader voor zijn zoon, een universiteit kiest, is daarbij de aard van bet onderwijs wel een groote factor, laten wij hopen de voornaamste, maar toch niet de eenigedaarnaast wordt er niet weinig gelet ook op andere zaken. En de wensch, dat onze stad aantrekkelijk zij, geldt niet alleen ten aanzien van studeuten, maar ook voor andere menschen, die vrij zijn hunne woonplaats te kiezen, die evengoed te Arnhem, 's Gravenhage of Groningen kunnen gaan wonen, maar die wij toch ook gaarne hier te Leiden zien komen. Ik eerbiedig het standpunt van degenen, die het be zoek van den Schouwburg afkeuren, die dit bezoek aanmerken als een genot dat niet zeer hoog staat; maar ik geloof toch, dat onze neringdoenden gaarne schouwburgbezoekers in de gemeente zien komen, al zijn dat dan menschen die, volgens sommiger opvatting, niet op zoo'n ideëel hoog standpunt staan en zich tevreden stellen met een kunstgenot, dat, volgens deze beoordeelaars, niet van de hoogste soort is. Resumeerende, blijf ik dus van meening, dat het van veel belang is, dat in Leiden, hetwelk zooals wij weten niet zoo heel veel aantrekkelijkheden bezit, de Schouwburg blijve be staan. Dat is, mijns inziens, voor de belastingschuldigen wel een 30.in de week waard. De heer A. J. Van Hoeken. De heer Drucker heeft de uit gaaf nu verkleind en teruggebracht op 30.— per week, Daartegenover stel ik nog een paar andere cijfers. In 1896 zijn gegeven 38 voorstellingen. Bij eene subsidie van 1500. per jaar, wordt dit ongeveer ƒ40per voorstelling. De 200 bezoekers der voorstellingen moeten dus telkens gesteund worden door eene toelage van ƒ40.uit de gemeentekas.Van dit luttele bedrag zou het bestaan van den Schouwburg afhangen! De heer Juta. Een enkel woord om mijn stem te motivee- ren. Hoe ik over het subsidie aan den Schouwburg denk, heb ik reeds zoo dikwijls bij de behandeling van de begrooting medegedeeld, dat ik daaromtrent thans niet in details behoef te treden. In geen geval heeft mijne bestrijding echter ooit ten doel gehad het daarheen te leidendat het bestaan van den Schouwburg onmogelijk werd gemaakt. Nu worden in het belang van dat gedeelte van het publiek, dat den Schouwburg bezoekt, aan het bestuur dier inrichting zeer zware voorwaarden opgelegd. Wat is daarvan nu het gevolg? Of het voortbestaan van den Schouwburg wordt onmo gelijk gemaakt, of wij moeten ons verbinden 15 jaren de subsidie van ƒ1500.te continueeren. Voor deze keuze ge steld, heb ik voor mij besloten liever de ƒ1500.— toe te kennen, dan het bestaan van den Schouwburg onmogelijk te maken. Eene enkele opmerking aan de heeren, die het doen voor komen alsof wij thans voteeren eene uitgaaf van 22500.— Dat is eene onjuiste voorstelling Men moet toch niet vergeten, dat het subsidie reeds bestond, zoodat wij nu niet over iets nieuws stemmen, maar B en W. stellen nu alleen voor: het subsidie, dat al zoo lang heeft bestaan als de komedie zelve, nog gedurende 15 jaren te continueeren. Het blijven bestaan van den Schouwburg acht ik ook in het belang van Leiden. En hij kan niet blijven bestaan indien wij zulke bezwarende voorwaarden opleggen en geen subsidie geven. Met dit alternatief voor oogen, acht ik thans het continu eeren van het subsidie voor een tijdvak van 15 jaren wensche- lijk en noodig. De heer P. J. Van Hoeken. M. d. V. Ik acht mij verplicht toch ook een enkel woord omtrent deze zaak te zeggeip Het zal niet veel zijn, omdat ik er reeds menigmaal over gesproken heb en mijne opinie daaromtrent bekend is. Ik wensch even wel ter motiveering van mijne stem te Zeggen, dat ik nooit laag neergezien heb op de raadsleden of andere personendie den Schouwburg bezoeken en dat beschouwen als eene nood zakelijkheid of een genot, dat hun toekomt. Wel heb ik altijd geageerd en zal dat blijven doen hiertegen: dat zij, die genot willen smaken van eene zaakdegenendie daarvan geen gebruik kunnen maken, willen laten meehelpen om daar aan te betalen. Dat is juist de groote grief, dien ik tegen dat subsidie heb, en die mij ook zal doen stemmen tegen de vast stelling daarvan voor vijftien jaren. De heer Van Hamel. M. d. V. Ik wenschte gaarne nog een enkel woord te zeggen ter bekrachtiging van hetgeen reeds door den heer Drucker zoo even is aangestipt, maar waarop daarna terstond door het gesprokene van de heeren Juta en Van Hoeken de indruk is gevestigdalsof men nu na vijftien jaren absoluut van den Schouwburg zou los zijn. Ik zou meenen, dat wanneer de raadsleden van over vijftien jaren de discussies nog eens lezenwij zouden kunnen geacht worden de meening te hebben gedeeld, dat de Schouwburg dan alle uitzicht op verdere subsidie zou moeten missen. Ik wil wel zeggen, dat ik met mijn adhmsie te schenken aan dit voorstel, volstrekt niet wil geacht worden die meening te hebben. Ik weet niet hoe de andere raadsleden daarover denken, maar ik vond het toch wel gewenscht dat dit even uit kwamopdat de com missie die er dan zal zijnniet zal meenen dat het nu verder uit is. Dan deel ik volkomen de meening van den heer Siegenbeek van Heukelom, wien daar straks van den kant van den heer Van Kempen venveten is, dat hij de tegenstanders van het subsidie geschetst zou hebben als vijanden van de academie. Ik geloof, dat tot het door den heer Siegenbeek van Heukelom gesprokene aanleiding gegeven is door de uitlating van den heer Kerstens. De heer Kerstens is begonnen met te zeggen dat zijdie vóór het subsidie stemdenschade zouden doen aan de belastingschuldigen. Daartegenover heeft de heer Sie genbeek van Heukelom, en m. i. zeer terecht, in het licht gesteld de schade, die voornamelijk de academiestad en daar door dus ook de belastingbetalende ingezetenen zouden lijden door de onthouding van het subsidie. Ik zal met volle overtuiging mijne stem aan het voorstel gevenomdat ik niet gaarne zou zien, dat Leiden werd gesigna leerd als een van die stedenwaar men opziet tegen het doen van eenige uitgaven, die indirect bijdragen om studenten en andere inwoners te trekken. De heer Juta. Ik wensch allen leden van den Raad niet alleen een lang leven, maar ook een lang leven als raadslid toe; maar ik betwijfel, of over vijftien jaren niet eenige ver anderingen in de raadsledenrij zullen zijn gekomen. Naar aan leiding van hetgeen de heer Van Hamel gezegd heeft, wil ik bij wat ik zoo even gesproken beb het volgende voegen. Ik weet niet of ik over vijftien jaren hier nog zitten zalik denk het niet. Maar ook dan, wanneer ik voor mij kan berekenen, dat de som, die de Schouwburgcommissie heeft noodig gehad om de verbetering tot stand te brengendoor B. en W. voor geschreven, dat dat bedrag zal zijn betaald binnen vijftien jaren en ik vermoed, dat zulks het geval zal kunnen zijn, dan zal ik mijne volkomen vrijheid terugnemen om weer tegen het subsidie te stemmen. De heer Van Kempen. Alleen een enkel woord aan den heer Van Hamel. De heer Van Hamel zeide dat de heer Siegenbeek van Heukelom heeft gesproken van vijanden. Dat heeft de heer Siegenbeek van Heukelom niet gezegd, evenmin als ik. Wij hebben hier in den Raad geen vijanden wij gaan vriendschap pelijk met elkander om. Ik wenschte even te releveerendat noch door den heer Siegenbeek van Heukelom, noch door mij het woord- vijand" is gebruikt. De Voorzitter. Ik heb niet veel toe te voegen aan hetgeen .door de voorstanders van het voorstel is gezegd. Geen oogen blik heb ik eraan getwijfeld, dat zoodra dit onderwerp aan de orde zou zijn gesteld, de sluizen der welsprekendheid zou den geopend worden. Alsof het heil van de gemeente er van afhangt, is het onderwerp van het subsidie altijd de hoofd schotel geweest bij de behandeling van de begrooting. Het wordt zelfs als eene zóó gewichtige quaestie beschouwd, dat aan de candidaten voor den Gemeenteraad in ernst de vraag wordt gesteldzijt gij vóór- of tegenstander van het subsidie aan den Schouwburg. En van de beantwoording dier vraag hangt het dan, nota bene! af, of de candidaat genade zal vinden en bekwaam en geschikt geacht zal worden in deze Vergadering plaats te nemen. De heer Kerstens zeide het straks nogneemt de Raad dit voorstel aan, er zal een protest opgaan. En de heer Den Houter zeide: neemt toch dien twistappel weg! Welnu, dat willen B. en W. gaarne doen. Verwerpt de Raad ons voorstel, dan is het voortbestaan van den Schouwburg onmogelijk gemaakt en vervalt het subsidie dus van zelf. Wordt ons voorstel aangenomen, dan zal voor 15 jaren de twist zijn uitgevochten, en zal het subsidie niet telkens ik schaam mij er altijd over bij de behandeling van die begrooting de groote zaak zijnwaarover wordt ge discussieerd. In 1883 werd ik lid van den Raad en het heeft mij altijd verbaasddat er zoo enkele betrekkelijk onbedui dende onderwerpen zijn, waarover alle tongen in beweging komen en alle hoofden warm wordtn. Dat zijn voornamelijk twee zaken: het rooien van boomen en het subsidie aan den Schouwburg. Eene leening van over het millioen wordt ge voteerd zonder een enkel woord maar zoodra het komt op het rooien van boomen of het geven van subsidie aan den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1898 | | pagina 6