DONDERDAG 28 APRIL 1898.
41
pressie worden uitgeoefend. Ik zal mij wel wachten te zeggen,
dat door de meening van hen, die in dit opzicht tegenover
mij staanschade aan het belang van Leiden wordt toege
bracht. Wij weten allen, dat ieder hier stemt volgens zijne
overtuiging, en het gaat niet aan te zeggen: hem die tegen
het voorstel van B. en W. stemt, beschouw ik als iemand
die schade wil toebrengen aan de belangen der burgerij. Ik
zou gaarne zien, dat ons geacht medelid, de heerSiegenbeek
van Heukelomeen dergelijke uitspraak terugnam.
De heer Siegenbeek Van Heukelom. Ik heb daarop een
voudig dit te zeggen dat ik, wat ik zeide, nog wel tienmaal zeg
gen wil, en dat de heer Van Kempen verkeerd heeft verstaan
of gehoord.
De heer Van Kempen. Mag ik dan weten, wat de heer
Siegenbeek van Heukelom gezegd heeft? Dan weet ik dat.
Deheer Siegenbeek Van Heukelom. De heer Van Kempen
heeft in de van mij aangehaalde phrase ingelascht het woord
willen, dat ik niet heb gebruikt. Als de heer Van Kempen
het nu nog niet begrijpt, kan ik het niet duidelijker maken.
De heer Pera. Zoo vaak de belangen van de universiteit
hier ter sprake zijn gekomen, M. de V., en het er om ging,
dat de gemeente iets in het belang der universiteit zou doen
meen ik daartoe altijd te hebben medegewerkt. Dat de
Schouwburg mede dienst moet doen om de Universiteit te
steunen en haar vermaardheid te verbreiden, heb ik tot
hiertoe niet geweten, en kan ik ook nu nog niet toegeven.
Volgens mijn oordeel maakt een Universiteit zich naam
door de degelijkheid van het onderwijs, dat er gegeven wordt,
door de voortreffelijkheid van de professoren, en trekt daar
door de studeerende jongelui tot zich. De zaak gezien uit
een moreel oogpunt, heeft de heer Siegenbeek Van Heukelom
de bezwaren tamelijk wel toegegeven. En voorts betreft ons
bezwaar niet hetbedrag van het geldmaar het geldt het
beginsel. Al ging het om 10.dan zouden wij daartegen
evenzeer strijden als nu, nu het gaat om ƒ1500.per jaar.
De heer Den Houter. De nota, M. d. V., die bij het betref
fende punt behoort, heb ik met groote instemming en met
zeer veel genoegen, gedeeltelijk althans, gelezen. Met groot
genoegen heb ik gezien, dat waar wij in de laatste jaren van
zulke ontzettende schouwburgbranden in het buitenland ge
hoord hebben, B. en W. hier nu adviseeren dat zooveel mo
gelijk de veiligheid van het schouwburgbezoekend publiek zal
worden verzekerd. Dat heeft mij van harte verblijd. Het heeft
mij voorts genoegen gedaan te zien, dat de schouwburgcom
missie, die een beetje kort bij kas scheen te zijn, zich daartoe
volkomen bereid heeft verklaard en gaarne wil medewerken
om de veiligheid der schouwburgbezoekers zooveel mogelijk
te bevorderen. Dat alles heeft mij zeer verblijd. Maar, M. d. V.,
met den besten wil van de wereld kan mijne ingenomenheid
niet verder gaan en heelt die plaats gemaakt voor eene zekere
bevreemding in den vorm van een aantal voor mij onoplos
bare vragen.
De eerste betreft de queastie van het request der schouw
burgcommissie zelf. De commissie releveert terecht, dat zij door
B en W. wordt genoopt zoodanige veranderingen aan te
brengen, die eene uitgave, van ƒ8000.— zullen beloopen. Zij
kan daarvoor eene leening gesloten krijgenmaar dan moet
er zekerheid zijn van het behoud van het subsidie. Nu zou
ik zeggen, dat het op den weg ligt der schouwburg-commissie
te trachten eene som van ƒ8000.a 10.000.—te verkrijgen,
ongeveer. Neen, het verschilt een beetje want er wordt....
excusez du peu, ƒ22500 gevraagd. M. d. V., dat is eene rekening,
die ik aan de hand van de gegevens van het request zelf, niet
heb kunnen becijferen.
In de tweede plaats heb ik tevergeefs geprobeerd mij in te
denken in de logica van B. en W., ofschoon ik mij daartoe
alle moeite heb gegeven. Wat is het geval? B. en W. ver
dienen allen lof, dat zij de schouwburg-commissie hebben
aangeschreven deze plaats van publieke vermakelijkheid voor
de bezoekers zooveel mogelijk veilig te maken. Maar ik heb
volstrekt niet begrepen het verband daartusschen en het voor
stel, om uit de zakken der belastingbetalende burgers een
bedrag van ƒ22500.— daarvoor te vragen.
Ik heb mij vergeefs afgepijnigd dit verband te ontdekken.
De wet schrijft voor, dat de Burgemeester moet waken voor
de veiligheid van het publiek, zonder dat daarbij sprake is
van eenig recht op vergoeding, zoodat het schouwburg-be
stuur geen titel of recht kan doen gelden op eenigerlei uit-
keering, omdat de Burgemeester voorschriften opvolgt in het
belang van de veiligheid der bezoekers gemaakt.
Wij moeten de zaak dan ook verder ophalen. En dan wil
ik niet al te zeer treden in de waarde van den Schouwburg
in het algemeen. Ik geloof heel gaarne, dat er heel goede
stukken zijn, die verheffen, maar ieder bezoeker van den
Schouwburg weet ookdat er veel kaf onder het koorn loopt.
Ik behoef slechts te herinneren aan die kleine voor- en na-
stukjes zonder veel zin, die als een hors d'oeuvre of als gember
de door kunst overladen magen moeten te hulp komen.
En verder aan die Fransche stukken, die erger dan op het
kantje af zijn, maar er mee door kunnen omdat ze met zooveel
entrain gespeeld worden, hoewel het eigenlijk niet raadzaam
is jonge meisjes mede te brengen.
ik kom nu echter tot de vraag waarom wordt voorgesteld
zulk eene groote som te geven. Eenig licht daaromtrent heb
ik ontvangen door de rede van den heer Siegenbeek van
Heukelom. Hij wees er nl. op, dat wij hier hadden te waken
voor den bloei van de universiteit.
Ik wil wel zeggen, en dit is geen phrase, dat ik door dit
argument van den heer Siegenbeek van Heukelom eenigszins
ben verslagenomdat hij te dien aanzien een betere auto
riteit is, dan ik ooit zal kunnen worden.
Tot nog toe had ik altijd gedacht dat de aantrekkingskracht
van onze universiteit lag in de uitstekende leermiddelenden
goeden naam van deze oudste universiteit en in de uitste
kende professoren. Het is mij dan ook een raadsel, dat dit
alles door den heer Siegenbeek van Heukelom niet in de
allereerste plaats is genoemd. De eenige oplossing die ik er
voor vinden kan, is dat ons geacht medelid, als zelfbehoorende
tot de zeer uitstekende professorenals zoodanig het door
mij genoemde niet zoo op prijs stellen kan als een outsider,
niet zoo beseft, hoezeer uitstekende leerkrachten bijdragen
tot den bloei van eene universiteit.
Waarom zulk eene groote som toegekend? Naar mijne mee
ning mag dit alleen geschieden voor eene instelling die van
ontwijfelbaar groot nut is voor de gemeente. Doch nu zal de
grootste voorstander van den Schouwburg wel niet verder
gaan dan te zeggen, dat het hier geldt genot, kunstgenot,
goed, maar toch genot en voor genot zulk eene som uit te
keeren, komt mij bedenkelijk voor. De Schouwburg wordt
geroemd als beschavend en veredelend te werken. Leest men
echter de aankondigingen, dan bemerkt men spoedig, dat er
veel meer vraag is naar kermisstukken en prullen, zooge
naamde draken, dan klassieke stukken, die veredelend en be
schavend kunnen w:erken. Nog onlangs stond in „het Vader
land" een stuk van bezoekers van het Gebouw van Kunsten
en Wetenschappen, waar Zondags een dergelijk veredelend
stuk werd gegeven; daarin wordt geklaagd over het schan
delijk lawaai van het hoogst zittend publiek. Juist zij dus, die
beschaafd en veredeld moesten worden, hadden er weinig
genoegen in.
Ik kan dus geen vrijheid vinden mijne stem te geven aan
die uitgaaf van ƒ22500.Mij komt het wenschelijk voor,
dat B en W. alsnog konden besluiten, ten einde dien grooten
twistappel weg te nemenhun voorstel terug te nemen. De
ca'egorie van menschen die niet naar den Schouwburg gaan
is grooter dan van die daar wel heen gaan. Er is eene groote
categorie van menschendie niet naar den Schouwburg gaan,
omdat zij er geen geld voor hebben; maar er is ook eene niet
onbelangrijke rubriek menschen, die, al is de Schouwburg
nog zoo goeddaar niet heengaanomdat zij dien voor zich
en hunne kinderen verderfelijk vinden. Ik treed niet in de
appreciatie of dat zoo is; maar het gaat niet op, met terzijde
stelling van de zoodanigen, dit subsidie toe te kennen. De kunst
schijnt hier niet erg te kunnen bloeien. Als de kunstlievende
heeren het nu eens probeerden met eigen offervaardigheid Dan
zou het, dunkt mij, beter gaan dan wanneer dit wordt betaald
met de belastingpenningen van de personendie er tegen zijn.
De heer Drucker. Ik wil een enkel woord zeggen, M. d. V.,
ter motiveering van mijne stem, die ik vóór de voordracht
zal uitbrengen. Het onderwerp raakt langzamer hand uitgeput.
In tegenstelling met vroegere gelegenheden is er vandaag
minder gesproken over de moreele verplichting der gemeente,
waarover destijds de nota van den heer De Goeje heeft geloopen.
Ik wensch dat even in herinnering te brengen, opdat het niet
geheel vergeten worde.
Het komt mij voor, dat in het debat niet genoeg de nadruk
is gevallen op de omstandigheid, dat thans werkelijk, indien
deze voordracht niet wordt aangenomen, het gedaan schijnt
met de komedie. De vraag is dus nu niet deze: zal men het
komedie-bestuur verwijzen naar andere middelen, maar de
vraag is afgezien van de oude kwestie der moreele ver
plichting thans eenvoudig: behooren wij het onze te doen
om te zorgen, dat te Leiden een schouwburg blijft bestaan? Met
den heer Pera en andere heeren erken ik, dat wij niet verplicht
zijn de kosten te dragen die hier gemaakt moeten worden om
de noodige veiligheid en zekerheid te verkrijgen. Maar even
min is het schouwburgbestuur verplicht te blijven spelen.
Wanneer dat bestuur zegt: op die voorwaarde kunnen wij niet
spelen, dan komt de vraag, die ons wordt voorgelegd, in den
eenvoudigsten vorm hierop neer: is het hebben van den Schouw
burg voor de gemeente een offer waard van ƒ1500.per jaar?
Die som kan, wanneer men de latere termijnen, zonder de
rente in aanmerking te nemen, op het volle bedrag stelt,
inderdaad worden berekend op het groot klinkende cijfer van
22500.maar kijken we door het vergrootglas aan de andere
zijde, dan wordt het ƒ30.per week, en komen we dus tot
een klein cijfer.