40 DONDERDAG 28 APRIL 1898. kan strekken het grif volteekenen van de obligatieleening van ƒ8000 Wat mij betreft, ik zal gaarne mijne stem aan het voorstel van B. en W. geven. De heer Van Kempen. Het kan natuurlijk geen verwonde ring wekkendat de heer Zillesengetrouw aan zijne ge woonte, ook thans weder met klem is opgekomen voor het toekennen van een subsidie. Nieuwe argumenten zijn door hem echter niet aangevoerd en waren ook niet aan te voeren, omdat de zaak reeds zoovele jaren is besproken en van alle zijden beschouwd. Ik deel geheel de meening van den heer Kerstens. Wan neer er een verzoek bij den Raad was ingekomen van de eigenaren van den Schouwburg, om de ƒ8000,— waaraan zij behoefte hebben, door de gemeente te doen verstrekken, dan zouden wij zeker gezegd hebbendat gaat niet aan. Nu wordt evenwel onder een anderen vorm een som van ƒ22500. zij het ook over een aantal jaren verdeeld, gegeven. Daartoe kan ik niet medewerken. Ik zal mij niet begeven in eene ap preciatie van den Schouwburg, maar ik vind geene vrijheid om in 15 jaar een bedrag van 22500 te geven uit de beurzen der belastingschuldigen. De heer A. J. van Hoeken. M. d. V. De stukken nagaande komt het mij zoo voor, dat Commissarissen van den Schouw burg zeer handig gebruik hebben gemaakt van de eischen, door het Gemeentebestuur gesteld ten aanzien van het brand gevaar, om zich gedurende 15 jaren eene subsidie te verzekeren. In de eerste plaats moet nu de vraag worden gesteld of bij het behoud van den Schouwburg het algemeen belang in het spel is. Ik voor mij kom tot de conclusie dat dit niet het geval is. Het behoud van den Schouwburg is van belang voor een zeker gedeelte van de burgerijdat den Schouwburg bezoekt. Deel ik dat getal bezoekers door het getal voorstellingen, dan krijg ik een gemiddeld getal van 200 personen, die werkelijk van den schouwburg gebruik maken. Voor die 200 personen moet dus de subsidie worden verleend. Daarbij komt nog iets. Gaat het gemeentebestuur zich op den weg begeven, om waar het eischen stelt met het oog op brandgevaar, daaraan vergoedingen vast te knoopen, dan begeeft het zich op een hellend vlak. Er zijn toch nog meer inlich tingen, behalve de Schouwburg, waar gelegenheid is om too- neelvoorstellingen te geven. Die zullen dan ook, wanneer ten opzichte van het brandgevaar eischen worden gesteldbij het Gemeentebestuur komen aankloppen om de te maken kosten uit de gemeentekas vergoed te krijgen. De heer Pera. M. d. V. Eene enkele opmerking slechts, want veel lust om over de zaak te spreken heb ik niet; men wordt eindelijk den strijd moede over een zoo afgezaagd onder werp. Er zijn drie redenen waarom ik mij moet verklaren tegen het voorstel van B. en W. Ten eerste om het beginsel bij vorige gelegenheden ter sprake gekomen, waarom wij antirevolutionnairen ons tegen een dergelijk subsidie moeten verklaren. Ten tweede uit een moreel oogpunt, want al bezoek ik persoonlijk den Schouwburg niet, toch neem ik wel kennis van het een en ander wat daaromtrent wordt geschreven of gesproken. En ga ik dan na wat onze eigen bladen en bijv. de Figaro over het schouwburgleven mededeelen, dan kan dit zeker niet verlokken om van gemeentewege eene dergelijke zaak te gaan ondersteunen. De derde reden, waarom ik mij moet verklaren tegen dit voorstel, vloeit voort uit het betoog van B. en W. Reeds met een enkel woord werd er ten deele op gewezen. B. en W. gronden de aanbeveling van dit voorstel niet weinig op het feit, dat de commissie van den schouwburg tot het maken van deze kosten ter bekoming van meerderen waarborg voor de veiligheid van de bezoekers is genoodzaakt geworden door de orders van het gemeentebestuur. Omdat dus de kosten veroorzaakt worden door den eisch van 't gemeentebestuur, moet de gemeente deze helpen dragen, en daartoe eene ondersteuning verleenen. Ik heb tegen deze redeneering groot bezwaar, omdat de zaak van recht en plicht er door in 't gedrang komt. "Wanneer toch waar is, dat de gemeente tegemoet moet komen in die gevallen, waarin ten gevalle van eene verorde ning, of van een order van B. en W. ergens schade wordt toegebracht, dan vraag ik: wat is daarvan het eind? Dan hebben bij voorkomende gelegenheid niet alleen de eigenaars van publieke gebouwen, maar ook die van afgekeurde wonin gen hunne aanspraken. En gaat men eenmaal dien weg op, dan volgt de eene schrede op de andere, en zal men er b.v. ook toe moeten komen om schadevergoeding te verleenen bij het afkeuren van vee en vleesch. Dus èn om het beginsel, èn uit moreel oogpunt, èn om rechtskundige reden zie ik mij verplicht mij tegen het voorstel van B. en W. te verklaren. Dq heer Siegenbeek van Heukel.om. M. d. V. In de eerste plaats wensch ik eene kleine onjuistheid te weerleggen, althans eene omissie mede te deelenin het door den heer Kerstens gesprokene. De Heer Kerstens heeft wel gezegd, dat bij de behandeling van de laatste begrooting twee tegenstanders van het subsidie aan den Schouwburg afwezig waren, maar er was ook minstens een voorstander afwezig, namelijk ikzelf. Dan wensch ik de zaak van een meer algemeen standpunt te bespreken dan tot nu toe gedaan is. De bezwaren, die tegen het voorstel van B. en W. worden aangevoerd, kunnen in twee soorten verdeeld worden. De eerste betrelïen de finan- tiën der burgerij. Die finantiën zouden geschaad worden door de uitkeering van 1500.— subsidie gedurende vijftien jaren. Praktisch is deze luttele uitkeering van weinig belang doch theoretisch zoude de schade kunnen worden toegegevenals men meent dat op die wijze louter geld uit de zakken der burgerij gaat en niet indirect groote voordeelen worden ver kregen of behouden wanneer de Schouwburg blijft bestaan. Daarop wensch ik even te wijzen. Leiden is niet een stad als andere stedenhet is eene academiestaden eene globale uitrekening van de som, die de academie hier in de stad brengt aan traktementen van professoren verteringen der studeerende jongelieden als anderszins, wijst uit dat de in komsten, die de Leidenaars daaruit trekken, tegen een millioen loopenniet geheel, maar daar loopt het heen. Het belang, dat de universiteit hier bloeit, is voor Leiden dus zeer groot. Nu kan men in den laatsten tijd de tijden veranderen langzamerhand overal een streven observeeren der opkomende jeugd om daar te gaan studeeren, waar niet alleen de weten schap wordt beoefend, maar ook de genoegensdie het jonge leven meebrengt en vergt, te vinden zijn. Men ziet dat overal; in alle landen doet zich het verschijnsel voor, dat men gaat studeeren in de groote steden, voornamelijk omdat de genie tingen daar vele zijn. Wij kunnen er daarvan maar weinige aanbieden, en daarom is het ook zaak de enkele, die hier bestaan, vooral niet te gronde te laten gaan. In de eerste plaats behoort daartoe zeker het hebben van eene dragelijke komedieeen plaats waar jongelui misschien wel eens een woord hoorendat op het kantje at is, maar waar zij in elk geval veel beter zitten dan in andere lokalen, waar zij bij gebrek aan eene komedie naar toe zouden kunnen gaan en waar zij nog heel wat anders te hooren krijgen. Eene komedie is voor de studeerende jongelui onmisbaar en doet hen meer goed dan kwaad. Voor eene kleine universiteitsstad als Leiden, waarheen de jongelieden nog in grooten getale komen, maar waarheen wij ook ons best moeten doen hen te blijven trek ken is eene komedie onmisbaar. Bij het behoud en den bloei van de academie, en dus ook bij het behoud van eene komedie, is het financieel belang der burgerij in hooge mate betrokken. Ik ga zelfs zoover, dat ik hem, die, zij het natuurlijk volgens zijn gemoed en overtuiging, tegen eene dergelijke inrichting stemt, aanzie voor iemand die schade doet aan het belang van de burgerij. Door eventueele afstemming van dit voorstel zal naar mijne overtuiging schade aan dat belang worden toegebracht. Eene andere opmerking was, dat het gehalte van destuk ken, die in den Schouwburg worden vertoond, niet altijd zóó is als iedereen wel wensehen zoude. Dat blijft altijd een onderwerp waarover men kan twisten. De een stelt de grenzen van zedelijkheid op het tooneel iets verder dan de ander Het is eene quaestie van appreciatie. Ik geef toe, dat ik ook wel eens hier stukken heb zien vertoonenwaarbij ik dacht: ik wilde dat ik maar thuis was gebleven. Doch daaruit kan geen bezwaar worden geput tegen het geven van subsidie door de stad. Want daardoor heeft tevens het Stadsbestuur controle op de tooneel voorstellingendaarvoor alleen zou het geven van subsidie reeds wenschelijk zijn. Deze zaak heeft mij reeds lang belang ingeboezemd. Ver leden jaar op reis zijnde, bracht ik een bezoek aan de kleine universiteitsstad Güttingen. een plaatsje van 23000 zielen, met eene dan meer dan minder bloeiende universiteit. Op mijne vraag of er ook eene komedie was, toonde men mij een mag nifiek gebouw, nieuw opgericht, dat zelfs in-eene groote stad een goed figuur zou maken. Ik informeerde daarop naar de wijze, waarop dit gebouw was tot stand gekomen en de Burgemeester deelde mij toen het volgende mede. Het gebouw had gekost 370000 mark. De Staat had daartoe a fonds perdu bijgedragen 170000 mark, de stad 130000 mark en de burgerij70000 mark. Een stadje van 23000 inwoners, dat 130000 mark geeft voor eene komedie, is waard dat er een universiteit is en blijft. En wanneer wij nu met dit voorbeeld voor oogenmet eene universiteit, veel ouder dan die te Güttingen, zitten te praten over ƒ1500.dan doen wij daar door schade aan onze universiteit en aan onze stad. De heer Van Kempen. M. d. V. De zaak wordt nu eenigszins vreemd voorgesteld. Er wordt gezegddat wanneer het sub sidie niet wordt gegeven, de Schouwburg zal verdwijnen. Ik zou dit nog al vreemd vinden, wanneer er tenminste zooveel menschen zijn, die sympathie voor eene dergelijke instelling hebben. Wat ik echter heel kras vind, is dat zij, die tegen zullen stemmenverklaard worden als schade te willen toe brengen aan de algemeene belangen van de stad. Dat mag niet zonder protest worden gezegd. Op die wijze mag geene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1898 | | pagina 4