DONDERDAG 24 MAART 1898.
29
commissie, op grond dat hij in eerie andere kwaliteit eenigs-
zins als belanghebbende zou kunnen worden beschouwd, en
heeft mij daarom verzocht het advies uit te brengen waarom
de commissie is gevraagd.
Het voorstel, zooals het daar ligt, heeft bij ons geen be
zwaar ontmoet; integendeel, wij meenen dat B. en W. ge
komen zijn tot eene zeer gelukkige oplossing van de moeie-
lijkhedendie tusschen die twee buren gerezen zijn.
Eene enkele opmerking zou ik daaraan nog willen toevoegen.
Het komt ons nl voor, dat de voorwaarden gesteld aan het slot
van het voorstel, dat een gedeelte grond nimmer mag worden
bebouwd enz. niet gesteld worden in het belang van de gemeente,
maar in het belang van Mevr. Speyer. Indien dit zoo isdan
heeft de gemeente er niets geen belang bij, dat die voor
waarden ten eeuwige dagen blijven bestaan; het kan toch
zijndat later de eigenaar van het huis op het behoud van
die voorwaarden geen prijs stelt. Zou het daarom niet de
voorkeur verdienen om aan het slot nog te plaatsen eene
bepaling als volgt: zullende deze voorwaarden eventueel ver
vallen, zoodra de eigenaar van het pand, thans bewoond door
Mevr. Speyer, schriftelijk daartoe toestemming zal hebben
gegeven.
Een tweede opmerking is, of aan Mevr. Speyer niet offi
cieel mededeeling kan worden gedaan van de voorwaarden
aan het Volkshuis opgelegd. Zij zal daarbij belang hebben
omdat dit dan een officieel stuk is, waarop zij zich ten allen
tijde kan beroepen.
De Voorzitter. Ik geloof niet, dat tegen het opnemen van
eene bepaling als de heer De Vries wenscht, bezwaar bestaat.
Werkelijk is de voorwaarde gemaakt in het belang van Mevr.
Speyer, omdat zij voor het licht belang heeft bij het behoud
van het ongebouwd gedeelte. Er was nog eene andere moge
lijkheid geweest, dat wij nl. aan het Bestuur van het «Volks
huis" hadden opgedragen eene overeenkomst te maken met
Mevr. Speyer in den geest van een servituut, maar het is
moeielijk daaromtrent een raadsbesluit te nemen, aangezien
Mevr. Speyer niet in het geding is. Wij kunnen tegen het
Bestuur van het Volkshuis wel zeggen: gij moet eene over
eenkomst maken, maar het is niet zeker dat die voorwaarde
kan worden nageleefd, omdat daartoe de medewerking noodig
is van Mevr. Speyer, die door het Raadsbesluit niet gedwongen
kan worden tot die overeenkomst mede te werken. Ik kan er
echter bijvoegen, dat het Bestuur van het Volkshuis bereid
is eene dergelijke overeenkomst aan te gaan, zoodat Mevr.
Speyer, indien zij wil medewerkennooit haar licht belemmerd
behoeft te zien.
Wat de laatste opmerking van den heer De Vries betreft,
het spreekt van zelf, dat aan Mevr. Speyer niet alleen officieel
medededeeling zal worden gedaan van de afwijzing van haar
verzoek, maar ook van de toestemming aan de andere partij
verleend en van de voorwaarden waaronder zij is verleend.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Vil. Voorstel tot afstand van grond aan de Eangestraat,
de Oranjegracht en de Waard kerksteeg aan de Leidsche
Katoen maatschappij.
(Zie Ing. St. n°. 56).
De Voorzitter. De Comm. v. fin. heeft nog geen schriftelijk
advies uitgebracht, maar heeft mij reeds medegedeeld geen
bezwaar tegen dat voorstel te hebben.
Het voorstel wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming aangenomen.
VIII. De rekening over 1897 van de Plaatselijke School
commissie.
(Zie Ing. St. n°. 58).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd. Gedurende de behandeling van dit punt verlaten de
heeren Pera, De Goeje, Kroon en Van Hamel tijdelijk de
vergadering.
Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergade
ring gesloten.
ERRATU M.
1 ti het verslag van de zitting van den Gemeenteraad, van
10 Maart jl. staat op pagina 17 regel 46 van boven, in
de rede van den heer A. J. Van Hoeken: «zijn daar geplaatst
ongeveer 1895"; dit moet zijn: «zijn daar geplaatst onge
veer 1890."
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.