DONDERDAG 10 MAART 1898.
21
De heer Dekhuyzen. M. d. V., ik wensch nog eene kleinig
heid toe te voegen aan hetgeen u hebt gezegd en waarmede
ik mij volkomen kan vereenigen. Wanneer zooals de
Commissie van Finantiën schijnt te bedoelen, gedurende 25
jaren ieder jaar 1 j!5 der kosten op de begrooting voor aan
koop van Inschrijvingen Grootboek wordt gebracht, dan gaan
wij in dien tijd door met 1 e7 van de leening af te lossen.
En met eene zeer eenvoudige berekening komt men er dan
toe, dat de brug in achttien jaren zou zijn betaald, immers
'li 5=4% en 167 1,5%, dus samen 5 '/2% 'sjaars ol
geheele aflossing in 18 jaren, en dat is toch wel wat heel kras.
De heer Drucicer. M. d. V., er is eene zekere inconsequentie
in gezien, dat de Commissie van Finantiën bij het bouwen van
de school deze quaestie niet ter sprake heeft gebracht, Maar
toen is de quaestie niet opzettelijk besproken, en hebben wij
ook gemeend dat de gelegenheid daartoe zich zou voordoen,
wanneer de leening aan de orde kwam. En dan een school
is niet gelijk te stellen met een brug. Een school is een voor
werp, dat een zekere handelswaarde vertegenwoordigt. Wan
neer dat gebouw niet meer als school dient, dan wordt het
verkocht, en al is het niet meer waard de prijsdien het ge
kost^ heeft, te ontkennen is niet dat het altijd iets opbrengt.
Wat de zaak zelf betreft, moet ik beginnen met te zeggen
dat degenen, die verdedigen wat de Commissie van Finantiën
heeft verdedigd, een ondankbare taak hebben. Het is veel
aangenamer, zooals de heer Van Kempen heeft gedaan, te
zeggenlaten we 't den menschen licht maken, dan te zeggen:
dat is ons eene te onvoorzichtige politiek, laten wij nu liever
betalen. Het dekken van uitgaven door leening is zeer ge
makkelijk en aanlokkelijk; maar wanneer te veel of wanneer
op te langen termijn wordt geleend, dan komt men tot eene
finariciëele politiek, gelijk die waardoor sommige landen eene
min gunstige reputatie hebben gekregen. Dat is wel heel ver
leidelijk en daarvoor dreigt iedereen te bezwijken; maar de
Commissie van Finantiën gevoelt wellicht meer dan anderen
de verantwoordelijkheid daarvoor, en is daarom meer tot voor
zichtigheid geneigd.
Ik mag er tevens op wijzendat door Ged. St. in verschil
lende provinciën steeds meer de aandacht der gemeentebe
sturen op dit punt gevestigd wordt. Vergis ik mij niet, dan
heeft de leeningstermijn van G7 jaren zijn langsten tijd gehad.
Aan grootere gemeenten is men nog wel geneigd op dit punt
wat meerdere faciliteit te laten, maar Amsterdam heeft on
langs ook van Ged. St. van N.-Holland op dit punt eene ver
maning ontvangen.
Dat die brug lang zal bestaan, spreek ik niet tegen; maar
ik blijf volhouden, dat het voor de ingezetenen over 50, 60
jaar zeer hard zal zijn, dat zij dan nog moeten betalen aan
de brug, die wij nu hebben gelegd. Wanneer na deze brug
nooit meer een brug behoefde te worden gelegd, en in het
algemeen geen buitengewoon werk meer behoefde te worden
uitgevoerd ja, dan ware het wat anders. Maar dat komt
ieder jaar voor, en daarin ligt juist het gevaar van het leenen
op langen termijn. Over zestig jaar zal men misschien over
de redevoeringen die nu hier gehouden worden, eenigszins
anders denken dan wij op dit oogenblik doen.
In de volgende jaren, zegt de heer Van Kempen, komen
nog eenige buitengewone werken aan de orde, laten we dus
voorzichtig zijn Dat zou er juist voor pleiten, de zaak niet
nu te beslissen, maar wanneer de leening aan de orde komt.
Komt die ter tafel, dan omvat zij in den regel verschillende
uitgaven. Maar dat heeft de Raad niet gewild, dus daarover
spreek ik niet meer.
Eindelijk een enkel woord over een misverstand, dat blijk
baar bij den heer Dekhuyzen bestaat omtrent mijne bedoeling,
als zoude ik wel willen bepalen een aflossingstermijn van 25
jaren, maar dien termijn door een soort van kunstje willen
maken tot 18 jaren. Dat is niet de bedoeling; de Comm. v. Fin.
wenscht, dat de opgenomen gelden zullen terugbetaald worden
in 25 jaren. Hoe men dit nu zal regelen tegenover de credi
teuren is eene tweede vraag, geheel van huishoudelijken aard;
de bedoeling is, deze uitgaaf uit de gewone middelen van 25
jaren terug te betalen. Ik ben niet voornemens, zelfs een
poging te doen om later zijdelings een korteren termijn bin
nen te smokkelen.
De Voorzitter De heer Dekhuyzen heeft natuurlijk niet
bedoeld den heer Drucker tot een smokkelaar te stempelen
maar waarop hij wees gebeurt werkelijk. Wij hebben eene
leening gesloten van f 1069000.— af te lossen in 67 jarenvoor
tal van onderdeelen daarvan zijn door vervroegde aflossing
kapitalen beschikbaar gesteld tot aankoop van inschrijvingen
op het Grootboek. Die leening van f 1.069000.voor zoover
zij nog bestaat, zal niet duren 67 jaren maar waarschijnlijk
tengevolge van die kortere aflossingen geheel zijn afgelost in
ongeveer 52 jaren. De gemeente Leiden lost buitengewoon
veel af Wij hebben gelegenheid gehad dit na te gaan, den
heer Drucker is dit bekend toen Burg. en Weth. de af
lossing van de gasfabriek met de Commissie van Financiën
bespraken. Wij zijn toen tot deze conclusie gekomendat het
voorzichtiger was wat minder af te lossen. Wij lossen op alle
mogelijke wijzen zooveel af voor de gasfabriek, dat in Leiden
zeker niet geklaagd kan worden over te langen aflossings
termijn. Men moet het financieel beheer echter zoo voeren,
dat men iets kan doen.
Zorgen wij zoo buitengewoon voor het nageslachtdat van
onze werken zal proflteeren, dan zal het nageslacht wellicht
uit dankbaarheid een standbeeld voor ons oprichtenmaar
het tegenwoordige geslacht zal enorm moeten worden belast
en wij zullen weinig kunnen doen voor zaken die dringend
rioodig blijken. Ik wil gaarne zeer veel in Leiden tot stand
helpen brengen, maar daarvoor zal altijd geld noodig zijn.
Een goed financieel beheer en eene goede aflossing, zonder
overdrijving, is daarbij de politiek van mij en van het Dag. Best.
De heer Van Kempen. De heer Drucker vroeg of de menschen
over 67 jaar dan nog moeten betalen voor de brug. Ik vraag
daarentegen of wij thans moeten betalen voor de menschen
die over 67 jaren het zelfde genot van de zaajt hebben als
wij. Dat nageslacht zal geen standbeeld voor ons oprichten
maar ons uitlachen. Men zal dat nageslacht alles present
gaan geven. Men moet betalen voor het genot dat men van
iets heeft, en wanneer de menschen over 60 jaar over de
brug loopen en daarvan dus het genot hebben, dan moeten
zij over 60 jaar daarvoor ook betalen.
De heer P. J. Van Hoeken. M. d. V.! Ik ben het geheel
eens met den heer Drucker. Wat heeft men aan al dat
schulden maken'? Ik zou de schuld van de gemeente niet
gaarne zoo enorm zien toenemen. Mij dunkt dat wanneer de
brug in 50 jaren werd betaald', die termijn al lang genoeg
is, 67 jaar vind ik te lang.
De Voorzitter. De heer Van Hoeken moet niet vergeten,
dat de belastingschuldigen er anders over denken. Het tegen
woordig geslacht zal binnen 25 jaar alles moeten betalen,
wanneer wij op die wijze willen aflossen.
De heer Juta. Ik zou dit nog in overweging willen geven,
dat het toch altijd wenschelijk is in alle mogelijke finantieele
regelingen de gemeente betreffende, regelmaat te hebben en
niet telkens van systeem te veranderen.
Tot nu toe heelt hier gegolden, dat wanneer eene uitgave
niet uit de gewone inkomsten kon worden betaald, dan daar
voor werd geleendmaar indien men voor die leening in
richtingen maakte die aan groote slijtage onderhevig zijn,
b v. een draaibrug in de nieuwe vaart, dan hebben wij aan
den Raad voorgesteld de betaling te doen plaats hebben in
tien jaren. De leening voor sommige onderdeelen van de
gasfabriek, die zeer aan slijtage onderhevig zijn, willen wij
aflossen in twintig jaren, omdat wij hebben aangenomen
en de ondervinding heeft dat bewezen, dat bedoeld materiaal
ongeveer in 20 jaren is versleten en dus moet worden ver
nieuwd. Maar worden voor de leening bijv. eene school of
een vaste brug gemaakt, die, als zij solide worden gebouwd
en behoorlijk worden onderhouden, veel langer duren dan
de leening, dan worden die buitengewone uitgaven gevonden
uit de leening, zonder meer, en deze op den gewonen tijd
afgelost. Dat is dunkt mij een gezond systeem. Dan kan
men, zonder het tegenwoordige gedacht te' veel te belasten,
iets tot stand brengen. Maar volgen wij het door de Commissie
van Finantiën thans voorgestelde systeem, om een leening
benoodigd voor het bouwen van een vaste brug, die volgens
deskundigen zeker 150 jaren kan duren, af te lossen in 25
jaren, waar zullen wij dan blijven met onze verdere voor
stellen tot verbeteringen, noodig tengevolge van de uitbreiding
dei' gemeente; hoe zal het gaan met bijv. de eventueele
verbetering van het rioleerstelsel Moeten wij in het vervolg
de voor die uitgaven benoo ligde leening dan ook in 25 jaren
aflossen, en zullen wij dan niet meer kunnen toepassen het
vroeger gevolgde systeem om die leening af te lossen b. v.
in 60 of 65 jaren? Moet men dat doen in 25 jaren, dan zal
men gedurende dien tijd het dan levende geslacht zoo zwaar
belasten, dat het eenvoudig onmogelijk zal blijken te zijn
dergelijke uitgaven te doen. Het is een goed systeem, om
wanneer men iets tot stand brengt dat moet worden ge
vonden uit eene leening, en dat aan groote slijtage is onder
worpen, die leening binnen een korten termijn af te lossen.
Maar tot nu toe is nog nimmer hiér de leer gehuldigd, dat
daar waar wij inrichtingen maken of gebouwen plaatsen, die
nog goed zijn en nagenoeg de volle waarde zullen hebben
ook dan wanneer zij na verloop van 60 jaren ten volle be
taald zijn, dat daarvoor zooveel vroeger zou moeten worden
afgelost. Ik wil gaarne bij alle finantieele regelingen zoo
voorzichtig mogelijk zijn, maar belastingplichtigen onnoodig
te noodzaken een leening zooveel vroeger af te lossen, dat
lijkt mij geen voorzichtige maar eene zeer onvoorzichtige
politiek, die wij onmogelijk kunnen volhouden wanneer wij
voor groote uitgaven mochten komen te staan.
De heer Van Kempen M. d. V.! Wanneer het denkbeeld
van de Comm. v. fin. wordt gevolgd, zal ik in het vervolg