Fockema Andrew. 14 DONDERDAG 10 MAART 1898. aan te wijzen, met andere gemeenteambtenaren zoo noodig een onderzoek in te stellen omtrent de bewoonbaarheid van gebouwenen proces-verbaal daaromtrent in te dienen (artt. 1 en 2 der Verordening van 5 April 1894). Art. 23 der Gemeentewet verklaart»het lidmaatschap van »den Raadonvereenigbaar met de betrekking van amb- »tenaar, van wege het gemeentebestuur aangesteld, of daaraan «ondergeschikt," De bepaling van zinsnede wordt nu wel is waar aan het slot van art. 23 verklaard »niet van toepassing te zijn op.... «genees-, heel- of verloskundigen, die met de armen-praktijk belast zijn", maar de vraag rijst, of deze uitzondering toe passelijk is ook op gemeente-geneesbeerenaan wie naast de armen-praktijk ook zijn opgedragen werkzaamheden als de zoo even genoemde. Deze vraag is ontkennend beantwoord o. a. bij Kon. Besl. van 9 Dec. 1871 (Gem.stem 1056). Het gold de verkiezing van een der gemeente-geneesheeren van 's Gravenhage tot lid van den gemeenteraad. Aan die ambtenaren waren daar evenals hier werkzaamheden opgedragen »als" wij halen hier de woorden van het Kon. Besl aan »het bijstaan der «commissie, jaarlijks belast met de keuring der schutter- »plichtigen,die vrijstelling aanvragen wegens lichaamsgebreken, «en het dienen van advies omtrent de bewoonbaarheid van «gebouwenof omtrent de vraag of in de gemeente aanwezige «slooten of wateren al of niet schadelijk voor de openbare «gezondheid te achten zijn." De Koning besliste, dat«daargelaten de vraag of hunne aan- «wijzing door Burg. en Weth. tot bijstand der door eene rijkswet «ingestelde Commissie van keuring van schutterplichtigen «gezegd zou kunnen worden hen in eene aan het gemeente- «bestuur ondergeschikte stelling te plaatsenin allen gevalle «de hun bij de Gemeente-verordeningen van 12 Maart en «16 April 1867 opgelegde werkzaamheden" (nl. het adviseeren over gebouwen en slooten), «hun zijn opgelegd in het belang «der gemeente, en zij zich daaraan ingevolge hunne aanstelling «als gemeente-geneeskunstoefenaren niet zonder plichtverzuim «mogen onttrekken dat de gunstige uitzondering, in het laatste «lid van art. 23 op het algemeen verbod in lid 1 van dat «art. der gemeentewet geschrevenniet mag worden uitgebreid «tot diensten, welke de geneeskundigen met de armenpraktijk «belast buiten den bepaalden kring dier praktijk, op last van «het gemeentebestuur ten dienste der gemeente geroepen zijn «te verrigten." De Koning verklaarde op die gronden den Haagschen ge meente-geneesheer niet verkiesbaar. Uwe Commissie kan zich met eene beslissing in dezen geest niet vereenigen. Tot de werkzaamheid van geneeskundigen als zoodanig behoort stellig niet alleen het verordenen van medicijnen en het geven van andere voorschriften in geval van ziekte, maar ook het geven van hygiënische adviezen aan en ten behoeve van de gezinnen, die zij geregeld onder behandeling hebben. Waar nu gemeente-geneesheeren aan Burg. en Weth. advies geven omtrent de bewoonbaarheid van huizenzeker vooral in gebruik bij die kringen der bevolking, waarover zich hunne medische zorg uitstrekt, kan men niet zeggendat zij diensten praesteeren buiten den bepaalden kring der armenpraktijk. Maar al ware dit anders, dan zoude nog Uwe Commissie in deze niet tot uitsluiting durven concludeeren. De alinea van art. 23 der Gemeentewet, die geneeskundigen, met armenpraktijk belast, toelaat, is in de wet gebracht bij amendement. De voorsteller (de heer Westerhoft) lichtte dit toe met een betoog, dat de armenarts als zoodanig geenszins in eene betrekking van ondergeschiktheid en afhankelijkheid van het gemeentebestuur komt. De Min. v. Binn. Zaken stelde hier tegenover, dat men het amendement aannemende, een privilege zou scheppen voor een bepaalden stand. De Tweede Kamer, die het amendement aannam, mag geacht worden zich met het eenig aangevoerde motief te hebben vereenigd, en in zooverre inderdaad de geneeskundigen in eene bijzondere positie te hebben willen plaatsen. 'En nu kan moeilijk worden beweerd, dat voor den gemeente geneesheer, wiens onafhankelijkheid men nu eenmaal ver onderstelde, eenige betrekking van ondergeschiktheid en afhankelijkheid van het gemeentebestuur zou ontstaan door de verplichting om misschien eens of enkele malen in het jaar zitting te nemen in eene commissie tot het geven van een hygiënisch advies. Evenmin kan zulk eene betrekking geboren worden door de verplichting om desverzocht medischen bijstand te verleenen bij de uitvoering eener rijkswet. Eindelijk kan ook art. 48 der verordening regelende den dienst van de stads-geneesheeren hiervóór aangehaald de toe lating van Dr. Den Houter niet in den weg staan, reeds hierom dat bij weten Uwer Commissie althans in deze gemeente geene verordeningen op den geneeskundigen dienst bestaantot de uitvoering waarvan de gemeente-geneesheeren zouden kunnen medewerken. Uwe Commissie is dus van oordeel, dat Dr. Th. G. Den Houter wettig gekozen is, aan de vereischten voor het lidmaatschap van den Raad voldoet, en geene met dat lidmaatschap onver- eenigbare betrekking bekleedt. Zij adviseert dus tot zijne toelating als lid van den Raad. Leiden, 10 Maart 4898. De Commissie voornoemd, Kerstens. T. W. Van Lidth de Jeude. De Voorzitter. Ik dank de heeren leden van de Commissie voor haar onderzoeken stel voor in de volgende vergadering eene beslissing over deze zaak te nemen. Daartoe wordt bij acclamatie besloten. II. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de school 4de klasse n°. 2. (Zie lng. St. n°. 45). De Voorzitter. Mag ik de heeren P. L C. Driessen, Hassel- bach en P. J. Van Hoeken verzoeken met mij het stembureau uit te maken? Benoemd wordt met 23 stemmen Mej. J. J. Bos; 2 briefjes waren in blanco. III. Idem van een lid van het Bestuur der Vereeniging «de Praktische Ambachtsschool." (Zie lng. St. n°. 46). Benoemd wordt met 23 stemmen de heer J. A. Van Hamel; 1 stem was uitgebracht op den heer J. P. J. Driessen en 4 briefje was in blanco. De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne medewerking. IV. Verzoek van J. J. Brussee, om vrijstelling van schoolgeld Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie lng. St. n°. 34). V. Idem van H. K. F. Ivniep, om terugbetaling van school geld, lager onderwijs. (Zie lng. St. n°. 35). VI. Idem van C. DüllmannLuchtmansom vrijstelling van schoolgeld, Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (Zie lng. St. n°. 39). Op al deze verzoeken wordt achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming gunstig beschikt, VII. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 4898, ad ƒ550.—. (Zie lng. St. n°. 36 en 42). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. i VIII. Voorstel in zake het opnemen van bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidsduur in bestekken. (Zie lng. St. n°. 34 en 37). De Voorzitter. Hedenmorgen is ingekomen een voorstel van de heeren De Goeje, L. Driessen, Kroon en Siegenbeek van Heukelom luidende als volgt; ündergeteekendenoverwegende dat het in 't algemeen af te keuren is, op een door den Gemeenteraad met niet twijfelachtige meerderheid genomen beslissing terug te komen, tenzij óf veranderde omstandig heden, óf geheel nieuwe feiten dit wenschelijk maken; dat den 9den Mei 4895 na uitvoerige beraadslaging een voorstel van B. en W. tot vaststelling van bepalingen omtrent minimum loon en maximum-arbeidstijd in bestekken, is ver worpen met 15 tegen 42 stemmen dat noch in de thans ingekomen adressennoch in het voor stel van B. en W. omstandigheden of feiten zijn aangevoerd, die eene herhaling van de discussie over dit onderwerp recht vaardigen hebben de eer den Gemeenteraad voor te stellen, de inge komen adressen aan te nemen voor kennisgeving. M. J. De Goeje. L. Driessen. A. W. Kroon Jr. Siegenbeek van Heukelom. 10 Maart 1898. De Voorzitter. Ik beschouw dit voorstel als eene motie van orde, en daar het door vier leden is onderteekend, behoeft het niet nader te worden ondersteund. De heer Zillesen. Ik wil met een enkel woord, M. d. V., mijne instemming betuigen met het voorstel der vier heeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1898 | | pagina 2