DONDERDAG 17
FEBRUARI 1898.
7
zijn gewone werk ook toezicht te houden op het werk op
Endegeest en alle détails te behandelen, zoodat mij daarom
eene aanvulling van zijne betrekkelijk geringe jaarwedde billijk
voorkomt.
Het had volstrekt geene verwondering behoeven te wekken
wanneer indertijd door de Commissie van Endegeest ware voor
gesteld om voor den bouw van het gesticht, een bouw zoo geheel
afwijkend van den gewonen gang van zaken, een afzonder
lijken bouwmeester aan te stellen, wat wellicht ook ware ge
weest in het belang van de andere werken van de gemeente,
want dat wil ik wel zeggen: wanneer voor de tweede maal
moest worden overgegaan tot de oprichting van een dergelijk
gesticht, dan zou ik de eerste zijn om den Raad in overweging
te geven, daarvoor een afzonderlijken bouwmeester aan te
stellen. Ware dit echter bij dezen bouw geschied, de gemeente
zou heel wat meer hebben moeten betalen, dan wij nu voor
stellen aan den gewezen gemeente-architect te geven.
Er wordt ook niet voorgesteld, zooals de heer Van Kempen
zegt, eene som van 2500. te geven, maar de helft daarvan
als ons aandeel, dat is ƒ1250.
De heer A. J. Van Hoeken heeft gevraagd, of de heer Paul
buitengewone onkosten heeft gehad voor dit werk. Dat weet
ik niet, wellicht wat meer slijtage aan kleederen enz.; doch
wat veel zwaarder weegt: zijne gezondheid heeft er zeer
onder geleden. Naar mijne meening is een van de redenen
die den heer Paul hebben genoopt zijn ontslag als gemeente-
architect te nemen, geweest dat door het overspannen werk
van Endegeest zijn zenuwgestel niet weinig in de war is ge
bracht. En die buitengewone krachtsinspanning wil heel wat
meer zeggen, dan het maken van buitengewone onkosten,
waarover de lieer A. J. Van Hoeken sprak.
Ten slotte heeft de heer P. .1. Van Hoeken mij gevraagd
of de Commissie van fabricage over dit voorstel is gehoord.
Formeel niet! hoewel de Commissie er natuurlijk onder leiding
van den wethouder van fabricage wel over gesproken zal
hebben. Doch formeel is de Commissie niet gehoordomdat
zij vooral in den laatsten tijd geheel heeft gestaan buiten den
bouw van het gesticht Endegeest, terwijl het wenschelijk is
voorgekomen, dat de Commissie ook in het vervolg met dit
gesticht niets te maken zal hebben.
Om bovengenoemde redenen geloof ikdat de Raad niet
billijk zoude handelen, wanneer hij het voorstel van B. en W.
niet aannam.
De heer Van Kempen. M. d. V. U zegt daar, dat de Raad
naar uwe meening niet billijk zoude handelenwanneer hij
niet medeging met het voorstel van B. en W. Nu wil ik niet
den schijn op mij laden, alsof ik iets onbillijks zoude willen.
Was ik overtuigd van de billijkheid van het voorstel, ik zou
ongetwijfeld vóór stemmendoch die overtuiging heb ik niet.
Zeker! wanneer iemand zijne betrekking, waarvoor hij betaald
wordt, met grooten ijver vervult, dan moet dit op prijs worden
gesteld, maar het is geheel iets anders, om dien ijver te gaan
beloonen met eene zoo belangrijke som uit de publieke kas.
De heer Paul had geen twee lichamen; hij kon niet te Ende
geest zijn en tegelijk hier. En dat hij zulk een groot werk
heeft tot stand mogen brengen, is juist nog eene groote aan
beveling voor iemand, die zich als particulier architect gaat
vestigen. Ik zeg nogmaals: wanneer het hier gold werk voor
een particulier verricht, dan zou er niets tegen zijn, dat dank
baarheid voor de goede voltooiing zich uitte in eene extra
belooning, maar nu die belooning moet komen uit de gemeente
kas dus uit de zakken der belastingschuldigennu acht ik
het geene onbillijkheid, wanneer ik daaraan mijne stem niet
kan geven. Onbillijk zoude het zijn, wanneer men niet gaf
wat vooruit bedongen was. Doch B. en W. wenschen riu een
don gratuit te gevenwat men wel mag doen als particulier,
maar waarmede men zeer voorzichtig moet zijn, zoodra het
geldt de gelden der gemeente.
De Voorzitter. Voordat ik den heer Drucker het woord
geef, wensch ik nog met een enkel woord te antwoorden op
hetgeen de heer Van Kempen heeft aangevoerd. Ik zou geen
oogenblik langer de gemeente willen beheeren, wanneer ik
niet als zoodanig even billijk wezen kon als ik zou willen
zijn, wanneer dit eene particuliere zaak gold. Ik heb nooit
eenig onderscheid gezien tusschen burgerlijke en gemeentelijke
billijkheid; wij zitten hier niet om onbillijkheden te doen. Ik
zou voor mijzelf geen oogenblik aarzelen mijne taak neer te
leggenwanneer ik de leer moest aanvaardendie de heer
Van Kempen hier verkondigt.
De heer Drucker. Op twee punten M. d. V. wil ik even de
aandacht vestigen. In de eerste plaats wensch ik te zeggen,
dat wat voor mij een groote factor is, die mij doet besluiten
mijne stem aan deze voordracht te geven, is het bedrag van
het traktement, dat de heer Paul genoot toen het werk werd
uitgevoerd, een tractement, waarin niet begrepen geacht kon
worden eene bezoldiging voor dergelijke buitengewone omvang
rijke werkzaamheden. Wanneer wij hier hadden gehad een
gemeente-architect met een zeer hoog traktement, daal zou
men kunnen zeggen: daarin lag opgesloten de betaling van
een dergelijk werk, dat eens in de zooveel jaren voorkomt.
Maar daarnaar was het traktement van den heer Paul niet
berekend. Het beste bewijs daarvoor is, dat de Raad zelf be
sloten heeft het traktement van den gemeente-architect aan
zienlijk te verhoogen. Deed zich nu zoo'n werk voor, dan zou
men kunnen zeggen: in gewone jaren wordt het traktement
misschien eigenlijk niet verdiend in deze gemeente, daarom
is de betaling voor extra werken van grooten omvang daar
onder begrepen. Maar toen bij den heer Paul een dergelijk
buitengewoon werk voorkwam, was het traktement daarop
niet berekend. Daarom is het dunkt mij billijk en het voor
gestelde bedrag lijkt mij zeer matig berekend dat hem nog
eene extra belooning wordt toegekend.
Voornamelijk heb ik het woord gevraagd, M. d. V., om te
zeggen wat thans reeds door U is betoogd. Ik wensch voor
den heer Van Kempen en de heeren Van Hoeken absoluut
niet onder te doen in het streven naar zuinigheid, waar het
betreft de belangen der gemeente; evenmin als zij, wil ik
lichtvaardig omspringen met de penningen, die, wij allen
weten het, moeilijk bijeengebracht worden. Maar evenmin als
u, M. d. V., kan ik onderschrijven het gemaakte onderscheid
tusschen het beheer eener gemeentelijke administratie en dat
eener particuliere administratie. Wanneer een particulier
menschen in dienst heeft, dan is de vraag: wat eischt de
billijkheid, aan die menschen te geven en hoe hen te behan
delen Dat de heer Paul geen actie tegenover ons heeft voof
die ƒ2500.—, daarover zijn wij het allen eens. Maar als fat
soenlijk man moet men wel eens iets doen, waartoe men niet
in rechten kan worden gedwongen.
Nu zegt de heer Van Kempen, dat als dit geval een par
ticuliere zaak gold als ik hem goed verstaan heb, dan
zou hij dat bedrag den heer Paul uitbetalen. Maar nu beweer
ik: dan moet de gemeente dat ook doen. Vooreerst uit een
praktisch oogpunt, omdat het belang van de gemeente mee
brengt, hare ambtenaren ten minste evengoed te behandelen
als de menschen in particulieren dienst behandeld worden.
Willen wij hebben goede ambtenaren, dan moeten wij hen
ook datgene geven, wat anderen in particulieren dienst hebben.
Maar meer nog dan om die praktische reden, wensch ik ook,
dat de gemeente aldus handele uit een zedelijk principe. Ik
geloof, dat het gemeentebestuur niet geroepen is een voorbeeld
te geven aan werkgevers of patroons die hunne onderge
schikten beknibbelen, maar veeleer dat het zich moet stellen
op het standpunt van den goeden patroon, die zijne menschen
ruimschoots geeft wat hun toekomt. Met al het streven naar
zuinigheid in de gemeentelijke huishouding, die ook ik wensch
te betrachten, kan ik daarom toch in de verste verte de
onderscheiding van den heer Van Kempen niet onderschrijven.
De heer Van Kempen. M. de V.De heer Drucker zeide: wij
moeten fatsoenlijk handelen. Die dus tegen het voorstel zijn,
zouden onfatsoenlijk handelen. Dergelijke uitdrukkingen moet
men niet bezigen, en evenmin moet de Voorzitter zeggen,
dat hij in een ander geval niet langer zijne positie zou willen
innemenwant ten slotte zal hij toch met mij moeten er
kennen, dat het geheel iets anders is, of iemand uit zijn
eigen beurs een architect een cadeau geeft uit tevredenheid
over een geleverd werk, of dat dit moet geschieden uit de
kas der gemeente. Want dan is de vraag: hoe worden de
penningen der belastingschuldigen het zuinigst beheerd.
Mag men daarom onbillijk zijn? In de verste verte niet.
Maar hier is van onbillijkheid ook geen sprake.
Het is zeker, dat de heer Paul zijn taak met ijver en toe
wijding heeft volbracht, maar hij kon toch niet op twee
plaatsen tegelijk zijn én te Endegeest én hier, zoodat een
gedeelte van zijn werk is moeten verricht worden door andere
personen, opzichters, die daarvoor ook een tractement genoten.
Men moet werkelijk niet zeggen, dat eene particuliere zaak
precies gelijk staat met de administratie van eene gemeente.
W7anneer een verzoek aan den gemeenteraad wordt gericht
moet het op zegel gesteld zijn, maar als particulier zal men
toch nooit vergen, dat alle verzoeken door anderen gedaan
op zegel zullen worden geschreven.
Zij die nu voor dit voorstel zijn, hebben het zeer gemak
kelijk, want iets te geven is altijd aangenaam; ik wilde
werkelijk dat ik er ook toe konde medewerken, maar ik kan
niet iets doen tegen mijne overtuiging.
De heer Drucker. Het is niet bij mij opgekomen te zeggen,
dat zij die omtrent deze zaak anders denken dan ik, onfat
soenlijk zouden handelen; ieder stemt naar eigen overtuiging.
Ik wensch mij nu niet te verdiepen in de quaestie, wie het
het aangenaamst heeft: hij die vóór of hij die tegen dit voor
stel stemt. Ik voor mij doe liever een genoegen aan alle be
lastingschuldigen dan aan één persoon, en wanneer de heer
Van Kempen dit wil toepassen op deze voordracht, dan kan
hij zien, hoe ik, gold liet mijn persoonlijk genoegen, het liefst
mijne stem zoude uitbrengen. Maar ik moer blijven opkomen
teg^n de onderscheiding, door den geachten spreker gemaakt