O
DONDERDAG 17 FEBRUARI 1898.
B. en W. uwe Vergadering in overweging ons college het
noodige crediet te verleenenten einde tot de aanschaffing
en plaatsing van de borden te kunnen overgaan." Daartegen
nutegen het verleenen van dat crediet heb ik niet het minste
bezwaar. Maar er bereiken in den loop van een jaar den Raad
een aantal dergelijke voorstellen. Wanneer nu tal van credie-
ten op deze wijze zijn verleend en tal van uitgaven zijn gevoteerd,
waarop bij de begrooting niet is gerekend, dan wordt het voor
den Raad ten slotte zeer moeilijk eene duidelijke voorstelling
te behouden hiervan, hoeveel op eiken post, en speciaal op
den post voor onvoorziene uitgaven, nog beschikbaar is. tiet
komt mij daarom voor, dat het voor den Raad een gemak
zou opleveren, wanneer B. en W. konden goedvinden, om bij
het voorstellen van dergelijke uitgaven wanneer er reden
was om te vermoedendat met die uitgaven de posten der
begrootingwaaruit zij moeten worden gevondenzouden
worden overschreden B en W. in die gevallen tevens voor
stelden eene zekere som af te schrijven van den post voor
onvoorziene uitgaven op den post, waarop de verhooging
wordt voorgesteld.
Ik vermoed, dat daartegen geen groot bezwaar zou bestaan,
en ik geloof dat het ten goede werken zou, wanneer B. en W.
er toe konden besluiten omdat de Raad dan altijd eene dui
delijke voorstelling zou blijven behouden hoeveel er beschik
baar bleef op de onvoorziene uitgaven. Ik wil vragenof
daartegen bij B. en W. bezwaar bestaat?
De Voorzitter De heer Fockema Andreae is zoo beleefd
geweest mij dezer dagen mededeeling te doen van het voor
nemen om dit punt hier ter sprake te brengen, zoodat ik in
de gelegenheid ben geweest de zaak te overwegen en in het
college van B. en W. te bespreken. Mijn antwoord is, dat er
bij B. en W. volstrekt geen bezwaar bestaat om in den zin
van het door den heer Fockema Andreae besprokene te han
delen. Het komt ook mij wenschelijk voor dat te doende
Raad kan ieder oogenbhk overwegen of de post voor onvoor
ziene uitgaven nog eene dergelijke uitgave toelaat. Dus wij
zijn volkomen bereid aan dien wensch te voldoen. Alleen
zouden wij willen voorstellen de onderwerpen op deze agenda
voorkomende nog op de voorgestelde wijze door te laten gaan,
terwijl wij in eene volgende vergadering voor die posten een
staat van af- en overschrijving zullen aanbieden. Het zal
voortaan alleen eenigszins lastig wezen voor de commissie
van fmantiënaan wier oordeel die staten ook moeten worden
onderworpen. Maar ik vermoed, dat de ijverige commissie van
finantiën zich die moeite gaarne zal getroosten.
De heer Fockema Andreae. Ik dank u zeerM. d. V., voor
uw welwillend antwoord.
Het voorstel wordt daarna zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
III. Voorstel tot verlenging van de huur van het voor
Koffiehuis bestemde gedeelte van den Burg
(Zie Ing. St. n°. 23).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
IV. Idem omtrent het verleenen van eene belooning aan
den voormaligen Gemeente-architect, H. Paul, in verband
met den bouw van het Krankzinnigengesticht Endegeest.
(Zie lng. St. n°. 18).
De heer De Goeje. M. d. V.! Is er eenige waarschijnlijk
heid, dat de Provinciale Staten bereid zullen zijn de helft van
de 2500.voor hunne rekening te nemen
De Voorzitter. Ik kan alleen zeggendat wij het hopen.
Mochten bij aanneming van het voorstel door den Raad,
Gedeputeerde of de Provinciale Staten onverhoopt weigeren
de helft bij te dragen, dan zal de zaak opnieuw bij den
Raad komen.
De heer Van Kempen. M. d. V. 1 De heer Paul is zeker
een verdienstelijk ambtenaar geweest, maar wat den bouw
van het gesticht betreft, moet men niet vergeten, dat hem
ter zijde stondeneen opzichter met een jaarwedde van
180Ó.— en drie onderopzichters, ieder op een jaarwedde
van ƒ600.—zoodat in de twee jaren is uitgegeven aan toe
zicht ƒ7200.—. Nu kan het voorkomen dat een gemeente
architect het eene jaar veel te doen heeft, het andere minder.
Doch om nu voor een jaar, waarin eens buitengewoon veel
werk voorkomt, zulk eene belangrijke som uit de gemeentekas
als extra belooning toe te kennendaartoe kan ik niet mede
werken; ook al droegen Provinciale Staten de helft der som bij.
Wanneer een particulier bijzonder tevreden is over een voor
hem gedaan werk, dan staat het hem natuurlijk geheel vrij
daarvoor een extra geschenk te geven, maar waar het geld,
zooals hier, moet worden opgebracht door de belastingschul
digen, daar mag een dergelijk geschenk niet worden gegeven.
Hoewel ik niets wil afdingen op de verdiensten van den heer
Paul, kan ik dus toch geen vrijheid vinden om voor dit voor
stel te stemmen.
De heer A. J. Van Hoeken. M. d. V.Ik ondersteun gaarne
het door den heer Van Kempen gesprokene; ik vind ook geen
termen om den heer Paul deze extra beloonmg toe te kennen.
Ik zou onzen geachten Voorzitter wel willen vragenof de
heer Paul buitengewone diensten heeft verricht, diensten,
waartoe zijne instructiën hem niet verplichtten, of dat hij
buitengewone kosten heeft gehad. In dat geval zou wellicht
voor eene extra beloon ing iets te zeggen zijn.
De heer P. J. Van Hoeken. M. d. V.! Ik ondersteun ook
wat door de beide vorige sprekers is gezegd. Ik zie evenmin
inwaarom hier eene buitengewone belooning moet worden
gegeven. Wij weten allen, dat in de twee jaren van den bouw
ook aan toezicht door opzichters nog al wat is uitgegeven.
Wanneer de heer Paul bij den bouw van het gesticht buiten
gewone diensten heeft gepresteerddan heeft zijn gewone werk
daaronder eenigszins geleden en is dat door anderen moeten
worden waargenomen.
Verder zou ik gaarne vernemen of de Commissie van fabri
cage in deze gehoord is. Mij dunkt, dat dit de personen zijn,
die het best over de zaak kunnen oordeelen.
De heer Van Dissel. M. d. V. Ik wil gaarne verklaren,
dat ik eene volkomen afwijkende meening heb van die van
de drie spiekers, die mij zijn voorafgegaan. Mijne overtuiging
is, dat wanneer wij hier de belangen van de burgerij behar
tigen, en wij hebben de vaste meening zooals ik die heb, dat
het billijk is dat een ambtenaar eene bijzondere belooning
krijgtwij dan volkomen naar recht handelen en zelfs de
zedelijke verplichting hebben die te geven. Ik voor mij heb
de overtuiging, dat de heer Paul aan dit meerdere en zeer
buitengewone werk, dat geheel valt buiten het kader van de
gewone werkzaamheden van een gemeente-architect, bijzonder
veel moeite, tijd en hoofdbreken heeft moeten besteden. Het
kostte niet enkel tijd, om zich in de zaak, vreemd aan een
gewoon ingenieur, in te werken; maar ook zooveel tijd is
noodig geweest voor dat dit plan is tot stand gekomen. Het
plan tochdat ten slotte aangenomen is, was niet het eerste
planmaar als ik mij wel herinner was het het derde plan
telkens gemaakt en omgewerkt naar de aan- en opmerkingen
van de inspecteurs voor de krankzinnigengestichten. Dat
heeft gedurende eene periode van verscheidene maanden een
werk gegeven, dat buitengewoon inspannend en buitengewoon
afmattend was. Daarom meen ik dat, hoewel ik erken, dat de
heer Paul geen recht, althans geen wettig recht heeft het
geven van een extra belooning te eischen, de billijkheid dit
echter zoozeer vordert, dat ik met volkomen overtuiging mijne
stem aan dit voorstel zal geven.
De Voorzitter. Wanneer niemand het woord verlangt, dan
zal ik nog met een enkel woord de verschillende sprekers
beantwoorden.
Ik behoef niet te zeggendat ik mij geheel en al aansluit
bij hetgeen door den laatster) geachten spreker is in het midden
gebracht. De heer Van Dissel is beter dan iemand anders be
voegd deze zaak te beoordeelen. Hij heeft van den beginne
af de zaak Endegeest meegemaakt en is op dit punt deskundige.
Wanneer de heer Paul bij den bouw van het gesticht geenerlei
werkzaamheden had verricht, dan zou het mij nog voorkomen
dat alleen voor het ontwerpen van een plan over een hem
vreemde zaak, hem de belooning toekwam, die de commissie
van Endegeest en B. en W. hem willen zien toegekend. De
billijkheid daarvan kan alleen beoordeelen de commissie voor
het gesticht Endegeest, die de tallooze vergaderingen heeft
bijgewoond en niet alleen het resultaat heeft gezien van het
werk van den heer Paul, maar ook weet dat het hem zeker
een half jaar gekost heeft van voortdurende inspanning. Tel
kens moesten de plannen worden gewijzigd, die hij naar zijn
beste weten had gemaakt, maar die telkens moesten worden
omgewerkt om te voldoen aan de op- en aanmerkingen van
de Heeren Inspecteurs van het staats-toezicht op krankzinni
gen en krankzinnigen-verpleging, van wie wij bij het ont
werpen der plannen de meest krachtige medewerking mochten
ondervinden.
Doch niet alleen bij het ontwerpen der plannen maar ook
bij den bouw zei ven heeft de heer Paul zich buitengewoon
ingespannen. Wanneer hij de gebouwen alleen had ontworpen
dan zou deze extra-belooning hem reeds toekomen. Maar wij
mogen terugzien op een goed afgeloopen werk. De heer Paul
is beneden de begrooting gebleven, de begrooting is niet over
schreden en wij weten, het is algemeen erkend, dat het
uitstekend werk is dat daar is geleverd. Zeer zeker is de heer
Paul niet altijd op het werk geweest; dat zou met zijn ander
werk voor de gemeente ook onmogelijk geweest zijn; dus is
zijn oppertoezicht met ander toezicht moeten worden aange
vuld. Maar dat neemt niet weg, dat hij toch gedurende een
kleine anderhalf jaar twee jaar heeft het werk niet ge
duurd eene buitengewone inspanning heeft gehad, door bij