DONDERDAG 30 DECEMBER 1897. 129 De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Mag ik dan nog verder in overweging geven om het getal dreggen te vermeer deren, want er was slechts één dreg voorhanden, en wel die van den Havenmeester. De Voorzitter. Iedere agent moet een dreg bij zich hebben; zij zijn tegenwoordig zoo ingericht, dat men zeer gemakkelijk een dreg in zijn zak kan medevoeren. Ik kan dus niet aannemen, dat er slechts één dreg voorhanden was. De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. M. d. V. De dreg die ik op het oog heb en die bij de brugwachters en in enkele café's beschikbaar isis zeker geen voorwerp om in den zak gedragen te worden. De Voorzitter. Er zijn natuurlijk zwaardere en lichtere soorten dreggenmaar de soort door mij bedoeld is zeer handig en bruikbaar en wordt in alle groote plaatsen door de politie gebezigd. De heer A. J. Van Hoeken. M. d. V. U zegt niet te kunnen geloovendat de politie zonder dreggen was. Ons geacht medelid, de heer Van Lidth de Jeude. zou IJ daaromtrent kunnen inlichten. De heer Van Lidth de Jeude. Ik heb ze ten minste niet gezien. De Voorzitter. Ik weet alleen, dat iedere agent een dreg moet hebben. Ik zal echter de zaak onderzoeken en tevens den wenk van den heer Van Hoeken overwegen om het getal dreggen te vermeerderenen ze bij verschillende particulieren beschikbaar te stellen. Niemand verder het woord verlangende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 3