DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897. 113 zondere redenen lot deze beperking bestaan? Juist enkele dagen geleden is mij ter oore gekomen, dat in dë Vliet des nachts soms veel lawaai wordt gemaakt. Ik acht het wel noodzak' lijk, dat er eenige bepaling in het algemeen werd gemaakt, om dat onnoodig rumoer maken te beletten. De Voorzitter. De bruggen in de groote vaart zijn telefonisch verbondenzoodat bij de aankomst van schepen de eene brug wachter den ander waarschuwt. Maar dat is niet het geval bij vaste bruggen, die niet bediend worden. Rijde Vliet komt men aan een hoek, en heeft dus gevaar dat men in botsing komt. Er dient daarom dus wel een signaal te worden ge geven, hetgeen in de groote vaart des nachts absoluut on noodig is. Maar zooals bij de bruggen over de Vliet, aan het beginover de Vliet op het Rapenburgbij het varen uit het Gangetje in den Nieuwen Rijn wanneer er geen mogelijk heid is om te waarschuwen zou dat aanleiding kunnen geven tot aanvaringen. Ook zijn er nog andere, vaste bruggen, waar geen brugwachters zijn en dus geen signaal van de telefoon kan werken. Ik geef toe, het is wel eene enkele maal hinderlijk. Maar daar komt nog bij, dat het in de groote vaart zeer druk is, en in andere vaarten niet zoozeer. Het groote bezwaar, dat geldt voor de Haven, de Oude Vest en de Beestenmarkt, geldt dus elders in mindere mate. En er is niet aan tegemoet te komen. De heer Pera. Wat u zegt, M d. V., begrijp ik zeer goed en is duidelijk. Maar dat neemt niet weg, dat eenige be paling kan worden gemaakt tegen onnoodig rumoer. In den nacht is het algemeen stil, en zal men dus met zachte ge luiden zijn doel kunnen bereiken, hetgeen over dag minder gemakkelijk gaat. Ik weet dat het voorkomt, dat met stoom uitlaten, fluiten enz., veel meer rumoer wordt gemaakt dan noodig is. Daartegen wenschte ik gaarne een maatregel ge nomen te zien. De Voorzitter. Ik heb zelf jarenlang aan de Vliet gewoond. Mij heelt dikwijls gehinderd het geschreeuw van de schippers, zoodat ik in den beginne dacht, dat er iemand over boord gevallen was. Maar men zal altijd moeten toelaten, dat zij eenig signaal geven, en een bepaalden toon kan men niet voorschrijven. Dë heer Pera. Mag ik nog vragen, M. d. V., of het be paald onmogelijk is, in dit opzicht eenige bepaling in de ver ordening op te nemen omtrent het maken van onnoodig rumoer De Voorzitter. De commissie voor de strafverordeningen heeft het onmogelijk gevonden. Men wil de ingezetenen voor overlast vrijwaren, waar dat mogelijk is, hetgeen, geloof ik, hier het geval niet is. De heer De Goeje. M. d. V. Wanneer dit art. wordt aan genomen zooals het nu luidt, dan is het gebruik van de stoomfluit in de stad geheel verboden, nietwaar? De Voorzitter. Juist. De heer De Goeje. Dat vind ik reeds eene groote aanwinst. De Voorzitter. Ik wil alleen nog opmerken de heer Fockema Andreae herinnert er mij aan dat dooreen hooger openbaar gezag verplichtingen kunnen zijn opgelegd, signalen kunnen zijn voorgeschreven waar de gemeentelijke verorde ning niets tegen kan doen, en geene verandering in kan brengen. Wat nu de heer Pera heeft opgemerkt het zou best kunnen zijn, dat het valt onder nachtelijk burengerucht, wanneer noodeloos alarm en leven wordt gemaakt. Ik zal mocht er al te groot lawaai gemaakt worden eene bekeu ring doen plaats hebbenteneinde eene beslissing in deze zaak uit te lokken. De heer Drucker. De zaak is mij nog niet zeer duidelijk. De klacht van den heer Pera betreft het rumoer maken met de bel of den hoorn. Door u, M. d. V, wordt gezegd: het is onmogelijk dat te beletten, want aan hoeken moet worden gewaarschuwd. Wanneer ik echter het art. goed lees, mag men niet de bel luiden of op den hoorn blazen«behalve op een afstand van ten hoogste 100 meter van de brug, wanneer dit ter waarschuwing van den brugwachter noodig is." Bij liet omvaren van een hoek mag men dat dus niet doen. Rumoer maken op eene andere manier dat wordt hier niet verboden. Maar als ik goed lees, is gebruik van bel of hoorn bij een hoek hier niet geoorloofd. De Voorzitter. De heer Pera zal in die opmerking misschien bevrediging kunnen vinden. Maar dat de schippers schreeuwen, zal niet verhinderd kunnen worden. De heer Pera. Ik heb niet alleen bedoeld van de bel luiden of op den hoor n blazenmaar in het algemeen rumoer maken enfin, het wordt genoegzaam begrepen. De zaak is, dat er niet onnoodig leven zal worden gemaakt. De aanleiding, die ik heb om er over te spreken maar de zaak heeft ook in I het algemeen beteekenis is de ellende, die een zieke daar aan de Vliet tengevolge van dat leven maken heeft doorstaan. Men zal zeggendat een zieke spoedig hinder heeft. Maar het geweld is toch in elk geval veel erger geweest dan noodig was. Ik heb daarom gemeend goed te doen met deze opmerk king te maken. De Voorzitter. Ik geloof, dat eene bepaling daaromtrent op te nemen niet mogelijk is, en dat alleen aan de politie de opdracht kan worden gegeven te waken tegen noodeloos leven maken. Art. 18 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd Beraadslaging over art. 19. De heer Zaaijer. In de eerste alinea van dit art. wordt iets verbodenin de tweede alinéa wordt vermeld wat niet verboden is; en nu vangt de derde alinéa aan met: »Ook is het ver boden Deze redactie vereischt, naar het mij voorkomt, eene kleine wijziging die gemakkelijk is aan te brengen door in plaats van: «Ook is het verboden" te lezen: Het is verder verboden enz." De Voorzitter. Ik heb er geen bezwaar tegen de redactie mooier te maken; maar anders het is vrij duidelijk. Het tweede lid slaat alleen op -het eerste verbod. Daarmede is dat afgeloopen, en dan volgt het derde lid. Eerste en tweede alinea behandelen ééne quaestie. Daarop gaat men een tweede onderwerp regelen: »Ook enz." Maar wilt u het veranderen als door u is aangegevendaartegen bestaat verder geen bezwaar. De heer Zaaijer. Mijn bezwaar is, dat de 3e alinéa schijnt te slaan op de 2e, die wel bij de le alinéa behoort; dat is duidelijk genoeg, doch de voorgestelde redactie maakt op mij althans een zonderlingen indruk. Met goedvinden der leden van de commissie voor de straf verordeningen wordt de voorgestelde wijziging overgenomen en het aldus gewijzigde art. 19 aangenomen zonder hoofdelijke stemming. De artt. 2026 worden achtereenvolgens aangenomen zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming. Beraadslaging over art. 27. De heer A. J. Van Hoeken. Is het niet gewenschtM.d. V., om waar den schippers vergunning wordt gegeven om sloppen te maken, en andere personen om bijten te maken, voor te schrijven dat de sloppen en bijten door zichtbare teekens worden kenbaar gemaakt? De Voorzitter. Ik zou zeggen: dat zal zich in den regel vanzelf aanwijzen. Want geulen en bijten kunnen niet ge maakt worden zonder verwijdering der ijsbrokken, die daar uit komen en gewoonlijk aan den kant worden gelegd De heer Fockema Andreae. Is dat niet een quaestie van het provinciaal reglement Ik geloof het wel. De Voorzitter. Ik geloof het niet. Ik zou zeggen: het ligt in den aard van het geval; het is altijd zoo, al schuift men de brokken wel eens onder het ijs. Hebt u eene bepaalde omschrijving? Tegen de zaak zelf heb ik geen bezwaar. De heer A. J. Van Hoeken. De omschrijving zou kunnen zijn de woorden: Mits deze door duidelijk zichtbare teekenen aangeduid worden, geplaatst bij de 2e en 3e alinéa. De Voorzitter. Een geul rondom een schip is in den regel duidelijk zichtbaar en 3 dM. is niet zoo groot De heer A. J. Van Hoeken. Maar groot genoeg, om er in te zakken. De Voorzitter. In den regel passen de menschen zelf wel op. De heer A. J. Van Hoeken Het kan gebeuren dat de geul wordt gemaakt bij den avond, en men er dus onwetend in stapt De heer De Goeje. Dan ziet men het teeken ook niet. De Voorzitter. Wat zal dat teeken moeten zijn Het neer zetten van bosjes stroo? De heer A. J. Van Hoeken. Wanneer het oog wordt gehouden op het leggen der losse stukken rondom de bijt of de geul dan heb ik vrede met dit art. De Voorzitter. Zeker, houdt de politie daar het oog op. Dat is een politie-maatregelmaar ik zou hetdunkt mij niet omschrijven in de verordening. Art. 27 wordt zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd goed gekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 3