106
DONDERDAG 28
OCTOBER 1897.
vreden zal blijven bij de betrekkelijk matige gemeentelijke
belasting, terwijl men ontevreden zal worden, wanneer ten
gevolge van noodzakelijke uitgavende belasting zal moeten
worden verhoogd. Daarom acht ik verlaging van de normale
inkomstenbelasting, vermoedelijk slechtseene verlaging, welke
niet langer dan het jaar 1898 zou duren, niet geraden. Wij
moeten dus blijven heffen hetzelfde bedrag aan opcenten op
het personeel en ongeveer hetzelfde bedrag van de inkom
stenbelasting, want feitelijk wordt de belasting door ons
voorstel niet verhoogd. Zeker is het waar wat de heer Fockema
Andreae zegtdat wij de f 17000.aan opcenten op het
personeel kunnen vinden door de grootere uitkeering van het
Rijk. Met dit bedrag zou dus de belasting dit jaar kunnen
verlaagd wordenmaar uit de voorstellen waarmede wij bij
den Raad zullen komen, zal blijken, dat die verlaging slechts
voor één jaar zoude zijn. En daarom acht ik het zeer wen-
schelijk, dat ons voorstel wordt aangenomen, te meer, daar
de Raad het zelf in de hand heeft om over het groot bedrag
aan «onvoorzien" slechts te beschikken voor zoover het nood
zakelijk blijkt.
De heer Fokkema Andreae. Ik wil niet in herhaling ver
vallen; de argumenten voor en tegen zijn waarschijnlijk
ongeveer alle aangevoerd. Tegenover U, M. d. V., wil ik
alleen dit opmerken: Wij leven in een tijd van overgang;
wij moeten nog zien wat komen gaat maar laat ons dan
ten minste in dien tijd van overgang geen wijziging maken
in onze belasting verordeningen, waardoor het percentage dier
belasting zal worden verhoogd. U zult zeggen: de belasting
wordt niet verhoogd, er wordt dezelfde som gehevenmaar
van degenen die de som betalen zal toch meer worden ge
heven, dat spreekt vanzelf althans meer dan in het vorige
jaar. En te ontkennen is ook niet, dat wanneer wij, nu onze
inkomsten van het Rijk met 34,000.worden verhoogd,
zonder plannen te kennen, aannemen, dat onze belastingsom
gelijk moet blijven, wij in het wilde eenigermate besluiten
tot eene vermeerdering van uitgaven met 34,000. Ik kan
niet inzien hoe dat gewenscht kan zijn. U zegt nu: de som,
die wij ontvangen van de Duinwater-maatschappij door een
maatregel in het belang van de volksgezondheid genomen,
moet ook ten bate van de volksgezondheid worden gebruikt
och, M. d. V., of het uit die som komt of uit eene andere
ik ben volkomen met U eens dat de volksgezondheid moet
worden bevorderd en de middelen daartoe moeten worden
aangewezen. Maar ik ben niet minder met U eens, dat
wanneer meer betaald moet worden, de rijkeren dat moeten
betalen. Dat is een juist beginsel, en dat overeenkomstig dat
beginsel zal worden gehandeld daarvan zijn wijhet zekerst,
wanneer wij zeggen: voor het oogenblik fjeffen wij niet meer
dan wij kunnen nagaan dat we voor dat jaar zullen behoeven
en wanneer wij meer behoeven, zullen we dat heften in den
vorm van eene inkomstenbelasting. Dat maakt voorzichtig bij
het doen van uitgaven, en veroorzaakt, wanneer de uitgaven
eenmaal moeten worden gedaan, dat zij drukken op de
schouders, die dat het best kunnen dragen.
Den heer Van Kempen. M. d. V. Mag ik u beleefdelijk op
merken, dat u zegt: die 15 opcenten drukken voornamelijk
op de rijkeren. Maar zij worden toch ook geplaatst op het
biljet van den man van minderen stand, dus zullen die 15%
ook drukken bij de minderen Nu hebben wij een extra bate
doordat het Rijk ons een aanzienlijk bedrag geeft; waarom
kunnen daar nu de belastingschuldigen niet van profiteeren?
U zegt: omdat wij meer willen doen voor de volksgezondheid.
Ik ben daar zeer voor, en wat er gedaan wordt blijkt duidelijk.
Vroeger was Leiden bekend als eene gemeente waar het zeer
gevaar lijk was te wonen, bij epidemiën b. ven thans blijkt
uit de statistiekdat Leiden een van de gezondste gemeenten
is. Maar aan dien kant moet ook niet worden overdreven. De
volksgezondheid is van belang, maar de beurs van de inge
zetenen is ook van belang. Na alles wat van verschillende
zijden gesproken is, en dat heel veel indruk op mij heeft ge
maakt, kan ik niet anders dan blijven bij mijn eenmaal ge
nomen besluit.
De Voorzitter. Ik begrijp niet wat de heer Van Kempen
bedoelt met 15%?
De heer Van Kempen. 15 opcenten! U zei, dat die voorna
melijk komen voor rekening van de rijkeren. Komen die dan
ook niet voor rekening van den minderen man
De Voorzitter Neen; de vermeerdering van de opcenten
zal alleen drukken op die aanslagen, die in hoofdsom het
hoogst zijn
De heer Van Kempen. Dus zullen alleen de rijkeren dat
krijgen?
De Voorzitter. De rijkeren zullen niets krijgendoch meer
betalen. En dit wil de Heer v. Kempen toch ook. Waar de
aanslagen in het personeel van den minderen man en de
middenklasse aanzienlijk zijn verlaagd, zullen deze door de
verhooging der opcenten op het personeel niet worden ge
troffen, terwijl dat wel het geval zou zijn bij latere verhooging
van het percentage der inkomstenbelasting. Wanneer de heer
Van Kempen de ontwerpverordening inziet, zal hij zien dat
50 opcenten zullen worden geheven op de aanslagen van hen,
voor wie de belastbare huurwaarde niet meer bedraagt dan
2X87.50, en dat eerst daarna ingaat de verhooging tot 56
opcenten geleidelijk stijgende tot 62 en 68 opcenten, doch
uit den aard der zaak zal dit hoogste worden betaald door
menschen die meer aan het personeel betalen dan vroeger.
Doch dit zal op de mindere standen en de burgerij minder
drukken, dan wanneer men nu de inkomstenbelasting gaat ver-
hoogen en die verhooging zal op den duur niet kunnen uit
blijven, omdat de gemeente een mindere opbrengst van ruim
17000 op de opcenten, als er geen groot batig slot is, na
tuurlijk op de inkomstenbelasting zal moeten imputeeren.
De heer Drucker. Een paar opmerkingen slechts. In de
eerste plaats dat, wat trouwens door U, M. d. V., in eenigs-
zins anderen vorm ook werd gezegddat wanneer vroeger
80.000.— werd betaald en voortaan ook, bet onmogelijk
is, dat iedereen meer betaalt; wanneer de een meer betaait,
zal de ander minder betalenal kan men nu niet precies
uitcijferen wie dat zullen zijn. Doch hel aantal van hen die
minder betalen zal grooter zijndan het getal van hen die
meer moeten betalen.
De heer Fockema Andreae heeft ook niets geantwoord" op
uwe zeer gewichtige opmerking, dat wanneer men wil
krijgen een financieel overzicht van deze gemeente, buiten
rekening moet worden gelaten de 37.000.— van het batig
saldo, waardoor de begrooting voor 1898 wordt verlicht.
Ik kom nu terug op mijn uitgangspunt, ik geloof ook
wel, dat men dit jaar desnoods met iets minder belasting
zou kunnen volstaan. Doch wanneer men overziet den toestand
van eenige volgende jaren, dan blijf ik er bij, dat het onver
standig is de ingezetenen in de meening te brengen, dat zij
in de toekomst minder belasting zullen hebben te betalen,
dan tot dusverre van hen geheven werd.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik stel thans voor
om art. 4 te verlagen met f 18.000.—.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en vervol
gens in stemming gebracht.
Voor hebben gestemd de heeren: Verster, Van Hamel,
Kerstens, Van Kempen, A. J. Van Hoeken, Stadhouder,
J. P. J. Driessen, Fockema Andreae, Zaaijer, Pera, Van
Rhijn en P. J. Van Hoeken.
Tegen hebben gestemd de heeren: De Vries, Siegenbeek
Van Heukelom, Van Lidth de Jeude, Kroon, De Goeje,
Korevaar, L. Driessen, Juta, DekhuyzenDrucker, Zillesen
en Kaiser.
De Voorzitter. Daar zich 12 stemmen vóór en 12 stemmen
tegen het amendement hebben verklaardmoet het in eene
volgende vergadering opnieuw in stemming worden gebracht.
Die vergadering zal worden gehouden morgen (Vrijdag) des
avonds ten 7' uur.
Art. 4 moet nu natuurlijk ook worden aangehouden evenals
art. 6 en de onvoorziene uitgaven.
Volgn 5 wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd
Volgn 6, luidende: Plaatsel dir. belastingen f 192,000.
De Voorzitter. Ook dit art. moet worden aangehouden,
daar de beslissing over het voorstel van den heer Fockema
Andreae hierop van invloed kan zijn.
Volgers 79 worden zonder discussie en zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Volgn. 10, luidende: Opbrengst der wik-, weeg-, meet- en
keurloonen f 6800.
De Voorzitter. Alleen in de memorie van toelichting is
eene kleine fout geslopen; in de 3e al. moet f2200.worden
veranderd in 2300.—
Volgnrs. 1016 worden achtereenvolgens zonder discussie
en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (Volgn. 15 ver
hoogd met f 625.— en volgn. ló verminderd met ƒ65 zooals
nader door B. en W. is voorgesteld (zie mem. v. beantw.)
Beraadslaging over volgn. 17, luidende: Opbrengst van
schoolgeld (lager onderwijs) 34.000.
De heer Pera. In hunne memorie van beantwoording zeggen
B. en W. naar aanleiding van de in de sectie-vergaderingen
gemaakte opmerking: »De kwestie der schoolgelden heeft
meermalen een punt van ernstige overweging uitgemaakt."
Ik maak daaruit op, dat de zaak der schoolgelden door B. en
W. wordt erkend eene aangelegenheid te zijn waarvan eenige