GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
71
INGClllllli:\ üi'l'l hKK>.
N°. 167. Leiden, den 8 Juli 1897.
Ter vervulling van de vacature die ontstaan is ten gevolge
van de overplaatsing van Mejulïr. S. L. Kuhlman naar de
Meisjesschool '2e klasse, hebben wij de eer Uwe Vergadering
hierbij eene voordracht aan te bieden ter benoeming van een
derde onderwijzeres aan de openbare school der 3e klasse nn. 1.
Die voordracht is opgemaakt in overleg met den Arrondis-
sements-Schoolopziener, na ingewonnen bericht van het hoofd
der school en samengesteld als volgt
1°. Mejuffr. M. M. J, Ephraïm, tijdelijk met de waarneming
der betrekking belast,
2°. Mejuffr. S. C. Hanselaar, en
3°. Mejulïr. N. Gouwentakbeiden tijdelijk als onderwijzeres
werkzaam aan de School der 3e klasse n° 2 alhier.
Onder mededeeling dat de betrekkelijke stukken en rap
porten in de leeskamer ter inzage zijn nedergelegdverzoeken
wij U tot eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 168. Leiden, den 6 Juli 4897.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van den heer
W. Kruyff te Sassenheim, hebben wij de eer Uwe Verga
dering mede te deelen dat de zoon van adressant, Cornelis
Antonie, na 1 April jl. de Hoogere Burgerschool voor jongens
niet meer bezoekt, omdat hij als volontair bij het Instructie-
bataljon te Kampen is toegelaten.
Wij geven U derhalve in overweging aan den heer Kruijff
vrijstelling of terugbetaling te verleenen van schoolgeld voor
zijn zoon, over het laatste kwartaal van den cursus 189(3/97.
Sassenheim, 23 Februari 1897.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de ondergetee-
kende, dat zijn zoon Cornelis Antonie Kruyff, leerling van
de tweede klasse der H. Burgerschool te Leidenter opvol
ging van zijn bestemming als volontair naar het Instructie-
Bataljon te Kampen gaat en mitsdien de school voor den
eersten April van dat jaar gaat verlaten.
Redenen waarom de adressant eerbiedig verzoekthem
dispensatie te willen verleenen van het betalen van schoolgeld
voor den nog loopenden termijn na 1 April van het jaar 1897.
Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te zijn
UEA. Dw. Dienaar,
W. Kruyff.
Aan bet College van Heeren Burgemeester en Wethouders
te Leiden.
N°. 169. Leiden, den 23 Juni 1897.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen het adres van
den heer II. Paul, waarbij deze eervol ontslag verzoekt uit de
betrekking van Gemeente-architect, ten einde zich geheel te
gaan wijden aan een particulieren werkkring.
Onder mededeeling dat wij tegen de inwilliging van het ver
zoek geene bezwaren hebben, geven wij Uwe Vergadering in
overweging aan adressant het gevraagd ontslag eervol te ver
leenen, overeenkomstig zijn verlangen met ingang'van 1 No
vember deze§ jaars.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 23 Juni 1897.
De ondergeteekende geeft met verschuldigden eerbied te
kennen, dat bet zijn voornemen is zich met 1 November aan
staande geheel te wijden aan een particulieren werkkring en
neemt mitsdien de vrijheid U tegen dat tijdstip zijn eervol
ontslag te verzoeken.
't Welk doende, enz.
de Gemeente-Architect
H. Paul.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
No. 170. Leiden, 7 Juli 1897.
In de raadsvergadering van Donderdag 11 Februari j. 1.
met gesloten deuren werd in zake de Havengelden besloten
o.a Burgemeester en Wethouders te machtigenin nadere
correspondentie te treden met Gedeputeerde Statenover de
vraag of de Gemeenteraad op den steun van het College zal
kunnen rekenenwanneer besloten wordt tot wijziging van
het raadsbesluit van 30 Juli 1896, overeenkomstig het schrij
ven van Gedeputeerde Staten van 31 Augustus/1 September
1896; namens den Raad te protesteeren bij gemotiveerd
schrijven tegen de gronden waarop door het College van
Gedeputeerde Staten volledige goedkeuring van het raadsbe
sluit aan de Regeering is ontradenmet verzoek van mede
deeling van dat protest aan den Minister van Binnenlandsche
Zaken en om met Gedeputeerde Staten in onderhandeling te
treden over de overneming door de Gemeente van de openbare
werken in deze gemeente, welke nog in onderhoud zijn bij
de provincie.
Aan dit besluit is door ons uitvoering gegeven bij missive
van 19 Februari j. 1., n°. 252.
Bij dat schrijven is aan Gedeputeerde Staten o.m. verzocht
te willen mededeelen of op den steun van dat College zal
kunnen worden gerekend ter bekoming van de Koninklijke
goedkeuring, wanneer de Gemeenteraad mocbt besluiten, met
intrekking van bet raadsbesluit van 30 Juli 1896, art. 5,
litt. d, van het raadsbesluit van 27 September 1894 te
wijzigen als volgt:
»Aan deze belasting zijn niet onderworpen:
»a, enz.
»d Vaartuigen en houtvlotten, die de gemeente binnen-
»komen van den Ouden Rijn aan de zijde van de Schrijversbrug
»of aan den Vliet aan de zijde van de Staatsspoorbrughet
«territoir der gemeente Leiden in de richting Oude Rijn,
«Schrijversbrug, Haven, Oude Vest, Galgewater, Nieuwe
«Vaart (Haagsche trekvaart), en Vliet in de richting Leid-
«schendam of omgekeerd, rechtstreeks doorvaren en van de
y>iuaterenbij de Gemeente in beheer en onderhoudgeen ge-
«bruik maken als los- of laadplaats of als verblijfplaats."
Tot toelichting voegden wij daarbij, dat bij dusdanige
redactie zal zijn te gemoet gekomen aan het bij de Gedepu
teerde Staten bestaande bezwaar tegen het besluit van 30 Juli
1896, aangezien alsdan geen havengeld zal zijn verschuldigd
voor de vaartuigen en houtvlotten verblijvende in dat gedeelte
der Nieuwe Vaart (Haagsche Trekvaart) dat gelegen is in het
tengevolge van de grensverandering aan Leiden toegevoegd
gedeelte der gemeente Zoeterwoude, als zijnde die vaart niet
in onderhoud bij de gemeente, maar bij de provincie Zuid-
Holland.
Evenmin is dan havengeld verschuldigd voor de vaartuigen
en houtvlotten verblijvende in dat gedeelte van de Trekvaart
dat gelegen is tusschen Wouterenbrug en Neksluis, mede
niet in onderhoud bij de gemeente, maar bij de provincie.
Wij hebben daarop ontvangen een schrijven van Gedepu
teerde Staten d.d. 6/15 April j.l. n°. 9/11, waaruit blijkt,
dat zij zich met de bovenomschreven wijziging niet zouden
kunnen vereenigen.
Het komt ons voor, dat er geen overwegend bezwaar bestaat
om, met intrekking van het raadsbesluit van 30 Juli j.llittera
d. van art, 5 van het raadsbesluit van 27 September 1894
(Gem. blad n°. 11 van dat jaar) op zoodanige wijze te redigee-
ren dat aan de bezwaren van Gedeputeerde Staten sub. 1 en
2 van hun aangehaald schrijven vermeld worde tegemoet
gekomenin dier voegedat geen havengeld verschuldigd is
voor de rechtstreeks doorvarende vaartuigen en houtvlotten
komende van den Rijn van de richting van Katwijk en beoosten
de Schrijversbrug en omgekeerd en evenmin voor de'door
varende vaartuigen en houtvlotten, die gebruik maken van
dat gedeelte van de Nieuwe Vaart dat gelegen is tusschen
den Vlietboezem en den Rijn bewesten de oude grens van
Leiden.
Vrije doorvaart zullen alsdan genieten niet alleen de vaar
tuigen en houtvlotten komende van den Ouden Rijn van
de zijde van de Schrijversbrug en bestemd voor de Nieuwe
Vaart (Haagsche Trekvaart) richting Leidschendam en omge
keerd maar mede de vaartuigen en houtvlotten komende van
den Ouden Rijn van de Schrijversbrug en bestemd voor den
Rijn bewesten de oude grens van Leiden in de richting van
Katwijk en omgekeerd, alsmede de vaartuigen en houtvlotten
komende van de Nieuwe Vaart en bestemd voor den Rijn
bewesten de oude grens van Leiden, richting Katwijk en
omgekeerd.
Wij meenen echter geen vrijheid te kunnen vinden eene
zoodanige redactie van het artikel te ontwerpen, dat daar
door ook aan het in de derde plaats door Gedeputeerde Staten
genoemd bezwaar wordt tegemoet gekomen.
Dat College meent namelijk dat geen havengeld mag worden
geheven van de vaartuigen en houtvlotten die vertoeven of
verblijven in den Rijn beoosten de Schrijversbrug en wel op
grond, dat dit deel van den Rijn bij besluit der Provinciale
Staten van 24 Juli 1883 n° VI als vaarwater met en benevens
de overige deelen van den Rijn van de oude grens van Leiden
af tot Woerden toe in het algemeen bij de scheepvaart betrok
ken belang onder provinciale zorg werd gebracht en tot heden
gehouden.
Hierbij schijnt te worden gedoeld op het besluit van de
Provinciale Staten van 24 Juli 1883 n°. VII, genomen naar