's Gravenhage20 April 1897.
De gronden in uw nevensgaand schrijven aangevoerd, om
geen wijziging te brengen in het bestaande tarief voor de
verpleging van de stadsarmen in het Ziekenhuis der Rijks-
Universiteit te Leidenhebben mij niet overtuigd van de
onbillijkheid eener verhooging van dat tarief.
Het is Uw College bekend, dat reeds bij brief van 23 Juni
1877, 1846, Ve afd mijn toenmalige ambtsvoorganger eene
bijdage van 1 1.per persoon en pér dag eene zeer matige
vergoeding noemde van hetgeen door het Rijk wordt verstrekt.
Wat toen zeer matig genoemd kon worden, zal bij de tegen
woordige kosten van de ziekenverpleging wel niet bovenmatig
kunnen worden genoemd.
Het College van Curatoren wees, destijds, in zijn door U
aangehaald schrijven, op de belangen van het academisch
onderwijs bij de opneming van een genoegzaam aantal ver
pleegden, welke belangen zouden worden geschaad, indien
de gemeente tengevolge van het tarief der verplegingskosten, in
het Ziekenhuis de opneming van stadsarmen daarin zoude beper
ken door zooveel mogelijk de verpleging aan huis te bevorderen.
Mijn ambtsvoorganger heeft toen bij zijn schrijven van 14
Augustus 1877, n°. 61, Ye afd., berust, in de vaststelling
van een verplegingsgeld ad 0.75 per dag, met het oog op
de belangen door het College van Curatoren voorgestaan.
Daargelaten nu dat de belangen van het onderwijs aan de
Rijks-Universiteit te Leiden, ook voor die gemeente geene
onverschillige zaak kunnen of mogen zijn meen ik dat de
ondervinding geleerd heeft, dat die belangen door de opneming
der stadsarmen in het Ziekenhuis minder worden gebaat, dan
men zich destijds scheen voor te stellen.
Tegenover de verplichting der gemeente Leiden om hare zieke
armen als onderwijs-materiaal te doen opnemenstaat de ver
plichting der Regeering, deze zieken op te nemen, ook al zijn
zij voor het onderwijs niet van belang, welke laatste verplichting
de gelegenheid tot opneming van onderwijs-materiaal alleen
kan beperken.
Het aan Uw College niet onbekende groote aantal verpleeg-
dagen ten behoeve van het onderwijs en geheel ten laste van
het Rijk, boven en behalve het gewone getal voor de opneming
der Leidsche stadsarmenbewijst voorts hoe gering het verlies
voor het onderwijs zoude zijn, indien werkelijk de opneming
der Leidsche stadarmen verviel.
Hierbij moet ook nog worden in het oog gehouden het
voordeel dat voor de gemeente Leiden gelegen is in de kostelooze
behandeling op de polykliniek.
Op al deze gronden komt het mij billijk voor, dat bij
verlenging van het contract het bedrag door de gemeente Leiden
voor eiken verpleegdag worde verhoogd tot tenminste/- 1.—.
Ik heb de eer u te verzoeken met het gemeentebestuur in
dien geest te onderhandelen over verlenging van het contract.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
(was get.) Van Houten.
Voor afschrift
De Secretaris van Curatoren der Rijks-
Universiteit te Leiden
Boddaert,
Aan Curatoren der Rijks-Universiteit te Leiden.
Leiden12 Maart 1897.
Naar aanleiding van het terzijde aangehaald schrijven is
door ons geraadpleegd de in het jaar 1877 tusschen de
Regeering, de gemeente Leiden en ons college gevoerde
correspondentie. Weid toen in onzen brief van 15 Juni
n°. 26/238 het tarief ad 0,75 per patient en per dag
verdedigd, ook thans komt eene verhooging dier som ons
niet gemotiveerd voor.
Oppervlakkig beschouwd gelijkt dat bedrag op verre na
niet in overeenstemming met de werkelijke kosten van den
verpleegdag, zijnde over de laatste vijf jaren gemiddeld
2,29; bij eene vergelijking met de kosten van den verpleeg
dag in Ziekenhuizen, die niet aan het onderwijs zijn dienst
baar gemaakt, is dat bedrag eveneens vrij laagte Rotterdam
zijn volgens ingewonnen informatie die kosten ƒ1,15, te
's-Gravenhage ƒ1,60 Men verlieze echter niet uit het oog,
dat, zooals ook vroeger werd betoogd, de gemeente Leiden
voor de stichting van het Ziekenhuis 125000 bijdroeg en een
terrein afstond, dat thans allicht de waarde van een halve ton
gouds vertegenwoordigt. Veilig kan worden aangenomen,
dat de Gemeente uit dien hoofde voor de exploitatie van het
Ziekenhuis jaarlijks ƒ7000 a ƒ8000 bijdraagt; het tegenwoordig
tarief wordt volgens die berekening meer dan verdubbeld.
-Voorts is, en ook daarop werd toenmaals de aandacht
gevestigdde overeenkomst tusschen het Rijk en de Gemeente,
voor zooveel de opneming van patiënten betreft, niet alleen
in liet belang van laatsgenoemde aangegaanimmers de
verplichting van Leiden om al hare zieke armen als onder
wijs materiaal in het Ziekenhuis te doen opnemenkomt het
Rijk ten goede; voor de verloskundige afdeeling alleen reeds
is deze verplichting van zeer groot belang.
Tegenover de sinds 1878 toegenomen kosten der exploitatie
van het Ziekenhuis, als gevolg van verbouwing of van uit
breiding en wijziging van hulpmiddelen en verplegend personeel
mag dan ook worden gesteld het groote aantal der door de
Gemeente jaarlijks geleverde en voor het onderwijs onmisbare
patiënten.
Op grond van een en ander meenen wij te mogen voor
stellen, dat de onderwerpelijke overeenkomst na 1 Januari
e. k op den bestaanden voet worde bestendigd.
Curatoren der Rijks-Universiteit te Leiden
(was get.) Focii, loco President.
J. E. Boddaert, Secretaris.
Voor afschrift,
De Secretaris van Curatoren der Rijks-
Universiteit te Leiden,
Boddaert.
Aan Zijne Excellentie den Minister van
Binnenlandsche Zaken.
's Gravenhage 18 Januari 1897.
Op 31 December a. s. zal het 5-jarig tijdvak verstrijken
waarmede, volgens de overeenkomst van Uw College en
Burgemeester en "Wethouders van Leiden, d.d. 6 Januari 1893,
het contract betreffende de verpleging van zieke stadsarmen
in het Ziekenhuis der Rijks-Universiteit te Leiden, oorspron
kelijk tusschen partijen gesloten bij akte, d.d. 17 April 1878,
laatstelijk is verlengd.
Het komt mij voor, dat wegens de stijgende kosten van
het Ziekenhuis in de laatste jaren, er grond bestaat om het
bedrag van 0.75 door de gemeente voor eiken verpleegdag
bij te dragenbij eventueele verlenging van het contract te
verhoogen. In eene inrichting van onderwijs als het Ziekenhuis
te Leiden, is de verpleging kostbaarder dan eene gewone
ziekenverzorging; daarom kan de bijdrage van de gemeente
Leiden niet worden afgemeten naaf de werkelijke kosten. Maar
toch schijnt mij eene bijdrage die meer in overeenstemming
is met den kostenden prijs in andere inrichtingenniet on
billijk toe.
Ik heb daarom de eer U te verzoeken mij mede te deelen,
welk bedrag uws inziens aan liet gemeentebestuur ware voor
te stellen als bijdrage voor zieke stadsarmen van 1 Januari
1898 af.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(was get.) Van Houten.
Voor afschrift,
De Secretaris van Curatoren der Rijks-
Universiteit te Leiden,
Boddaert.
Aan Curatoren der Rijks-Universiteit te Leiden.
NO. 143. Leiden31 Mei 1897.
Door Mej. Wilhelmina Hagemans is ons medegedeeld dat
zij eigenares is van de indertijd onbewoonbaar verklaarde
perceelen aan de Brandewijnsgracht n°. 1 tot en met n°. 6,
kadastraal bekend sectie B n°. 725, 724, 723, 722, 721 en
1692 strekkende zooals met roode lijn op de hierbij over
gelegde teekening is aangegeven; dat zij ook eigenares is
van het hoekhuis aan de Langegracht n°. 171, kadastraal
hekend seclie B n°. 7:26; dat zij een plan voor verbouwing
heeft doen opmaken en dat, ten einde tot uitvoering daar
van te kunnen overgaan, het noodig is dat zij mede den eigen
dom bekomt van een gedeelte der Brandewijnsgracht ter
lengte van 30 en ter breedte van 5 meter, uitmakende eene
oppervlakte van ongeveer 150 centiaren.
Na door de Commissie van Fabricage ingesteld onderzoek
is ons gebleken dat tegen den gevraagden eigendomsafstand
geen bezwaar bestaat en dat wanneer daartoe wordt over
gegaan te dezer plaatse behoorlijke woningen kunnen worden
opgericht, terwijl na gevoerde onderhandelingen adressante met
een koopprijs van ƒ2.per centiare heeft genoegen genomen.
In overeenstemming met het advies der Commissie van
Fabricage geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging:
1°. te besluiten dat niet meer voor den openbaren dienst be
stemd is een gedeelte der Brandewijnsgracht groot ongeveer
150 centiaren, grenzende aan de perceelen kadastraal bekend
sectie B n°. 721 tot en met 726, en n°. 1692.
2°. dien grond behoudens de rechten van derden in eigendom
af te staan aan Mej. Wilhelmina Hagemans ten einde te worden
bestemd -voor bebouwing, tegen betaling van een koopsom van
twee gulden per centiare en van de kosten van overdracht.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.