DONDERDAG 25 MAART 1897. 35 Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Cock. Toen dit art. bij de Commissie ter tafel kwam, heb ik gezegd het eene verschrikkelijk draconische bepaling te vinden. Het is wel wat onvrijzinnig, een vrij Nederlandsch burger, die den kost wil verdienen en op dat oogenblik misschien gebrek heeft, te verhinderen eenig geld te verdienen door een reiziger den weg te wijzen of diens pakje te dragen. Dat is toch geene afkeurenswaardige of schan delijke handeling! Maar toen wij daarover wat langer ge sproken hadden, hebben de andere leden der Commissie, en ik geloof u in het bijzonder, M. d. V., betoogd, dat niet het aanbieden van diensten strafbaar wordt gesteld, maar het lastig vallen daarmede. Dit moest ik natuurlijk toegeven. In- tusschen blijf ik het beslissen van de vraag, of met de be doelde aanbiedingen al- of niet «lastig" gevallen wordt,eene zaak vinden, die ik niet gaarne aan de prudentie van een politieambtenaarook niet van een zeer bekwaam polieambte naar, zou overlaten. De redactie van den heer Drucker maakt de zaak nog iets erger en veel onvrijzinniger. Volgens het concept der Com missie zijn slechts twee zaken verboden: het lastig vallen met aanbiedingen om den weg te wijzen en om pakjes te dragen. Maar de heer Drucker wil het verbod uitbreiden tot het lastig vallen met elke dienstaanbieding van welken aard ook. Stel, dat bij het uitstappen uit den trein iemand mij aanspreekt en mij eene dienstaanbieding doet, bijv. om voor mij een stuk land aan te koopen, waarvan hij weet, dat het mij zeer te pas zou komen, stel verder, dat ik wegens het vreemde van zulk een aanbod op die wijze en op die plaats het aanbod als niet serieus afsla en dat hij desniettegenstaande op de zaak aandringt, en zijn aanbod wat erg dringend herhaalt zal dan die man niet licht den schijn op zich laden van mij «lastig" te vallen? Zoo ja, dan zal hij volgens de redactie van den heer Drucker gevaar loopendat tegen hem proces verbaal wordt opgemaakt door een agent, die op zijn ambtseed geloofwaardig is. Ditzelfde is volgens onze redactie onmogelijk. Intusschen het is reeds door mij zoo even gezegd ben ik over de bezwarendie mijns inziens ook onze redactie aan kleven, heengestapt, omdat ik moet toegeven, dat met aan biedingen om den weg te wijzen of om pakjes te dragen, meer dan met elke andere, dikwijls groote last aan reizigers wordt aangedaanmaar ik wensch ook geen duimbreed verder te gaan. En dan nog ik herhaal het ik zie geen kans juist te definieeren wat «lastig vallen" is. De Voorzitter. Ik geloof niet, dat de vrijheid van iemand hier op het spel staat. Het wordt niet verbodendat men iemand vraagt: pakje dragen? of weg wijzen?; maar wanneer de gestationneerde agent ziet door protesten van den aange sprokene, dat hij wordt lastig gevallen, dan zal hij proces verbaal kunnen opmaken. Wij hebben volstrekt niet willen straffen het unicum door den heer Cock bedoelddat men wordt lastig gevallen met eene aanbieding om een huis of een landgoed te koopen; dit komt zoo weinig voor, dat daar voor eene verbodsbepaling onnoodig ismaar het lastig val len om pakjes te dragen komt herhaaldelijk voor. De heer Cock. M. d. V. Wat is lastig vallen? Soms is het heel gemakkelijk uit te maken, soms ook niet. Dat is even moeielijk te constateeren als het feit, dat. iemand in kenne- lijken staat van dronkenschap verkeert. Men weet hoe dikwijls in dit opzicht door agenten van politie misbruik van de des betreffende bepaling wordt gemaakt ik zeg niet in Leiden, maar in het algemeen. Mijn bezwaar wordt echter des te grooter, wanneer onder dit art. elke mogelijke dienstaanbie ding zal vallen. De heer Drucker. M. d. V. Ik ben het met U en den heer Cock eens, dat de beteekenis van het art. eigenlijk ligt in de woorden: lastig vallen. De Kantonrechter zal ten slotte de overtuiging moeten krijgen, dat een reiziger is lastig gevallen. Maar nu moet het art. toch niet zoo gemakkelijk kunnen ont gaan worden als hier het geval is. Wanneer men iets wil verbieden, moet men het ook zoo doen. dat het verbod niet door een kunstje met woorden kan ontgaan worden. Door een onzer medeleden wordt mij evenwel nog eene andere redactie aan de hand gedaan, beter en eenvoudiger dan de mijne: liet is verboden op den openbaren weg een ander met dienst aanbiedingen lastig te vallen. Daarmede wordt volkomen uit gedrukt wat de Commissie bedoelt, en de bepaling is niette ontduiken door het een of ander loopje. Ik stel daarom voor het artikel aldus te lezen. De Voorzitter. Tegen eene dergelijke redactie heb ik geen bezwaar. Wij hebben alleen willen strafbaar stellen het lastig vallen, met het oog op een bepaald object, maar dit wordt ook door deze redactie bereikt; de agent zal wel weten aan te toonen wat de man heeft gedaan. De heer Cock. Ik kan mij ook met deze redactie niet ver eenigen. Ik voor mij vind dat lastig vallen met welke dienst aanbieding dan ook zoo verschrikkelijk niet. Daarvan zal ik niet dood gaan. De Voorzitter. Het amendement wordt door de meerder heid van de Commissie voor de Strafverordeningen overge nomen. Verlangt de heer Cock stemming De heer Cock. Dank U, M. d. V. Het aldus gewijzigde artikel wordt zonder hoofdelijke stem ming goedgekeurd en daarna achtereenvolgens zonder discussie de artt. 42—43. Beraadslaging over art. 44. De heer Zaaijer. M. d V.Ik zou in overweging willen geven hier het woord «daartoe" weg te laten, dat dunkt mij overbodig kan worden geacht en aanleiding geven kan tot verwarring. Overbodig, omdat «een geschikte geleider" op zichzelf reeds beteekent: iemand, die als geleider geschikt is. Het woord «daartoe" kan bovendien verwarring geven door de meening te doen ontstaan, dat de geleider geschikt zou moeten zijn voor het dragen van kniebanden b. v. wel licht ook voor het blijken geven van woestheid. De Voorzitter. Het woord «daartoe" slaat hier blijkbaar op de woorden «gesrhikten leider". Deze kan een heel geschikt man wezen, maar niet geschikt om een woedenden stier te geleiden; men wil hier zeggen: geschikt tot het vasthouden van het dier. De heer Zaaijer. Als het woord blijft staan, blijven al de mogelijkheden over, die ik heb opgenoemd; «een geschikt man" beteekent niet geheel hetzelfde als «een geschikte ge leider" d. w. z. iemand, die voor het geleiden van vee ge schikt is. De Voorzitter. De verwarring, die de heer Zaaijer ducht, is nooit te verkrijgen; dat begrijpt ook de beer Zaaijer zelf wel. Maar wanneer ik hem genoegen kan doen met het woord eruit te latendan wil ik zijn denkbeeld wel over nemen. Uit een taalkundig oogpunt is het woord «daartoe" hier zeer te verdedigen. De woorden zouden echter ook kunnen worden verplaatst; dan kan «daartoe" er uit, en wordt het tevens volkomen duidelijkMaar nu meent de heer De Goeje, dat de bepaling minder duidelijk is geworden. De heer De Goeje. Ik vind de zaak tamelijk onschuldig, M. d. V. Omtrent de beteekenis heerscht geen twijfel. Art 44 wordt nu gelijk het is gewijzigd («daartoe" vervalt alleen), zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 45, zooals dat nader gewijzigd is voorgesteld. I)e Voorzitter. De opmerking is ook gemaakt, dat beren niet onder dit artikel vallen. Doch wanneer iemand hier met een beer komt, valt hij onder artikel 29, omdat hij eene vertooning geeft, waarvoor hij de vergunning van den Bur gemeester noodig heeft en dan zal hij volgens art. 105 on derworpen zijn aan de voorwaarden, hem door den Burge meester op te leggen. En deze zal wel bepalen, dat de beer niet los mag loopen. Art. 45 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, evenals achtereenvolgens zonder discussie de artt. 46—50. (Wat betreft art. 48 zooals dat nader gewijzigd is voorgesteld.) Beraadslaging over art. 51zooals dat nader gewijzigd is voorgesteld. De heer Van Dissel. M. d. V. Wanneer dit art. scherp wordt toegepast, zal het zeer bezwarend zijn voor eigenaars van honden. Wanneer een hond tusschen 11 en 6 uur even wegloopt, kan de eigenaar daartegen weinig doen en is toch strafbaar. De Voorzitter. Het is nog veel erger, wanneer iemand door een hond in zijn beenen wordt gebeten. Aansprakelijk daarvoor is hijdie geen zorg heeft gedragen om dit te voor komen. De heer Van Dissel Een hond die bijt wil dat over dag ook wel eens doen Voor zulk een hond is de bepaling onvol doende. De Voorzitter. Het is eene bepaling, die al jaren lang heeft bestaan. De heer Van Dissel. Dan is zij stellig nooit toegepast. De Voorzitter. Meermalen, want juist die losloopende honden veroorzaken veel last. Art. 51 wordt nu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, evenals daarna zonder discussie achtereenvolgens de artt. 5253 (mede wat betreft art. 52, zooals dat nader gewijzigd is voor gesteld).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 11