Carl Tir. Driessen. 14 N°. 36. Leiden, 4 Februari 1897. Ten gevolge van de met 1 Augustus des vorigen jaars tot stand gekomen grensverandering is de geneeskundige armenpraktijk in de buitenwijken opgedragen aan de stads genees- en heel kundigen en de stadsvroedvrouwen. Die nieuwe regeling gaf, zooals te verwachten was, eene niet onaanzienlijke vermeer dering van arbeid; want niet alleen nam het aantal zieken, die hulp vroegen, toe, maar bovendien werden de afstanden, die afgelegd moesten worden, grooter, terwijl bij ongunstig weder op sommige plaatsen de wegen niet in voldoenden staat verkeerden. Aangezien echter geen der stadsgeneeshceren tegen de ver meerdering van werk, wat zijn persoon betreft, bezwaar heeft gemaakt, en aangezien evenmin is geblekendat deze regeling in eenig opzicht den goeden gang der werkzaamheden heeft benadeeld, bestaan er, nu die regeling al gedurende meer dan 6 maanden in werking is, geen termen daarin eene wijzi ging aan te brengen, zoodat noch het aantal stads genees-en heelkundigen, noch dat der stadsvroedvrouwen behoeft te worden vermeerderd. Intusschen wordt het door ons college in alle opzichten billijk geacht, dat de jaarwedden van bedoelde ambtenaren op grond van het bovenstaande worden verhoogd en wel eeniger- mate in evenredigheid met de vermeerdering dér bevolking ten gevolge van de grensuitbreiding, terwijl mede de stads- vroedmeester op denzelfden grond yoor een verhooging van jaarwedde in aanmerking komt. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging bedoelde jaarwedden als volgt vast te stellen: voor de stads genees- en heelkundigenbelast met de genees- en met de heelkundige praktijk, thans bedragende ƒ800.—, op ƒ1000. voor den genees- en heelkundige, thans nog alleen belast met de geneeskundige praktijk, bedragende ƒ450, op ƒ550; voor den stadsheelkundige, thans bedragende ƒ4.30, op ƒ550; voor de stadsvroedvrouwenthans bedragende 150, op ƒ200; en voor den stads vroedmeesterthans bedragende ƒ500, op ƒ600. onder bepaling dat deze regeling gerekend wordt te zijn ingegaan met 1 Januari 1897. Bij aanneming van dit voorstel zal de post voor belooning van doctoren enz moeten worden verhoogd met ƒ1520, als: voor 5 stads genees- en heelkundigen, elk ad ƒ200, 1000. 1 stads geneeskundige ad ƒ100100. 1 stadsheelkundige, wiens jaarwedde thans be draagt ƒ430 met120. 4 stadsvroedvrouwen, eik 50200.— 1 stads vroedmeester, ad ƒ100100.— Te zamen1520. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 37. Leiden, 24 Februari 1897. Na overleg met de Commissie van Fabricage geven wij Uwe Vergadering in overweging gunstig te beschikken op nevens gaand verzoek van de Leidsche Katoenmaatschappij, ter beko ming in eigendom van een strookje grond van het Waard- kerkhofplein achter de Oosterkerk, nader aangeduid op de overgelegde teekening, waarvan het bezit voor die industrie van het grootste belang is. Wij stellen Uwe Vergadering uit dien hoofde voor: 1° te verklaren, dat niet meer voor den openbaren dienst b:stemd is een strookje grond van het Waardkerkhofplein, kadastraal bekend onder sectie C, ter grootte van ongeveer 54 centiaren; 2° die strook grond in eigendom af te staan aan de Leidsche Katoenmaatschappij, voorheen De Heyder Co., tegen betaling van een koopprijs van 6 per centiare en van de kosten van overdracht, zoomede van de kosten van de verplaatsing van het zandhok daar ter plaatse. Bedoeld zandhok kan gemakkelijk naast het bonhuis aan de andere zijde van de Waardkerk worden geplaatst. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de Leidsche Katoenmaatschappij, voorheen De Heyder Co., van beroep Fabrikante alhier, dat zij ter uitbreiding harer industrie gaarne in eigendom wenschte te bekomen een stukje grond, groot ongeveer 54 vierkante meter, liggende aan het Waardkerkplein, en waarop thans gedeeltelijk is gelegen een zandhuisje dei- gemeente. Zij wenscht dat terrein te bebouwen en dat gebouw in te richten voor witgoedmagazijn. Plattegrond en opstand zijn op bijgaande teekening aan gegeven. Reden, waarom zij zich tot Uwen Raad wendt met eerbiedig verzoek dat stukje grond tegen betaling van de door U gevor derde som in eigendom te mogen bekomen. 't Welk doende, De Leidsche Katoenmaatschappij voorheen De Heyder C°. Fel. Driessen. Leiden, 16 Februari 1897. N°. 38. Leiden, 25 Februari 1897. Meermalen is geklaagd over het schokken van de wagens op de wissels van den paardenspoorweg, waaraan zoude kunnen worden tegemoet gekomen door verwisseling van de wissel rails en de wisselstukken in het paardenspoor. De Directie van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij heeft zich bereid verklaard de bovenbedoelde werken tot stand te brengen, mits van wege en voor rekening van de gemeente de ten gevolge van die werken noodige herstratingen geschieden. De herstrating is noodig voor ongeveer 2060 centiaren en de daaraan verbonden kosten van herstratenzand en eenige nieuwe keien worden geraamd op ongeveer ƒ500. Het komt ons billijk voor, dat deze buitengewone uitgave ten laste komt van de gemeente, terwijl de kosten voor het voortdurend onderhoud van de straat, tot een halven meter ter weerszijde van de rails, blijven ten laste van de Rotter damsche Tramweg Maatschappij, overeenkomstig de bepalingen van de concessie. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging ons col lege te machtigen tot het doen uitvoeren van de bovenbe doelde herstratingen, zullende te zijner tijd een voorstel lol verhooging, voor zooveel noodig, van liet artikel der begiooling «Onderhoud van straten en pleinen" worden ingediend. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 39. Leiden, 25 Februari 1897. Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van Mevrouw C. Lichtenbelt, geven wij Uwe Vergadering in overweging aan adressante, wegens vertrek uit de gemeente, 1° vrijstelling of terugbetaling van schoolgeld te verleenen voor hare dochter E. Lichtenbelt, die de Hoogere Burgerschool voor Meisjes met 1 Maart a. s. zal verlatenover de laatste twee kwartalen van den cursus 189üj972° terugbetaling te verleenen van school geld voor twee dochters, leerlingen der Meisjesschoolle klasse, over de maand Maart tot een bedrag van 7.50. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 8 Februari 1897. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edel Achtbare Ileeren! De ondergeteekende neemt bij deze beleefdelijk de vrijheid, ontheffing te verzoeken van betaling van schoolgeld over het tweede half jaar van den loopenden cursus, voor drie harer kinderende een gaande op de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, en de 2 andere op de Openbare Meisjesschool le klasse, hoofd Mejuffrouw Maclaine Pont; daar zij einde Februari de school zullen verlaten wegens vertrek naar Nederlandsch-fndië. 't Welk doende, Mevrouw Lichtenbelt. N°. 40. Leiden, 27 Februari 1897. Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van B. Meerman, hebben wij de eer U mede te deelendat de pupil van adres sant, Jacoba Van Gogh, in Januari j.l. slechts één dag de lessen der Hoogere Burgerschool voor Meisjes heeft bijgewoond, en nu met 1 Maart de school verlaat wegens ongesteldheid. Wij geven Uwe Vergadering dus in overweging aan adressant vrijstelling of terugbetaling te verleenen van schoolgeld voor Jacoba Van Gogh, leerlinge der Hoogere Burgerschool voor Meisjes, over de laatste twee kwartalen van den cursus 1896/97. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Edel Achtbare Heeren Mijn nichtje, Hendrine Van Gogh, leerlinge 3de klasse II. B. School voor Meisjes, heeft op raad van den dokter de school moeten verlaten. Reden, waarom ik U, Edel Achtbare Heeren, vrijstelling van de twee laatste kwartalen schoolgeld verzoek. Hoogachtend, B. Meerman. Rijnkade n°. 3.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 6