95 voor alles wat het algemeen beheer betreft: aan de Com missie van Beheer ten Raadhuize te Leiden; voor al hetgeen verpleegde of te verplegen patiënten, den inwendigen en den linancieelen dienst aangaat: aan den Geneesheer-Directeur op het landgoed »Endegeest" te Oegst- geest. N°. 279. Leidenden 27 November 1896. Ten aanzien van het in onze handen gestelde verzoekschrift van drie leeraren in de letterkundige vakken aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens alhier, hebben wij de eer het vol gende te rapporteeren. De leeraren gronden hun verzoek om verhooging hunner jaarwedde niet op de beweringdat hunne jaarwedde op zich zelf te laag is, doch hierop, dat de jaarwedden der leeraren in de Geschiedenis en de Aardrijkskunde ƒ200 hooger zijn dan de hunne. Wij brengen Uwe Vergadering in herinnering, dat de oor sprong van dit verschil van jaarwedden der betrokken leeraren hierin gelegen is, dat, toen de bestaande Verordening werd vastgesteld, de leeraren in aardrijkskunde en geschiedenis gepromoveerd waren en naar het toen geldende beginsel hooger moesten worden gesalarieerd dan de leerarendie in het bezit waren van eene acte middelbaar onderwijs. In sommige gemeenten (Schiedam en Nijmegen) bestaat dit beginsel nog. Of dit onderscheid bij eene eventueele herziening der Ver ordening op de jaarwedden nog gehandhaafd zou moeten blijven, willen wij op dit oogenblik in het midden laten. Wij meenden alleen op den oorsprong van het verschil in do jaarwedden te moeten wijzen om aan te toonendat al wilde men in de Verordening de jaarwedden van de leeraren in de letterkun dige vakken met die hunner ambtgenooten in andere leervakken gelijk stellen, verhooging van de jaarwedden der taalleeraren niet het ecnige middel zou zijn om die gelijkstelling te bereiken. Verhooging der jaarwedden uitsluitend op grond van eene ongelijkmatige regeling, welke door wijziging der Verordening voor het vervolg kan weggenomen worden, achten wij niet gerechtvaardigd. Alleen danwanneer bleekdat de jaarwedden der taal leeraars op zich zelf onvoldoende waren, zouden wij vrijheid kunnen vinden om Uwer Vergadering inwilliging van het ver zoek in overweging te geven. tiet onvoldoende der jaarwedde wordt echter door de leeraren niet beweerd en ons nader onderzoek heeft ons evenmin van het onvoldoende der jaarwedden overtuigd. De Commissie van Toezicht, wier advies wij de eer hebben hierbij over te leggenvindt een grond voor haar gunstig advies in de vergelijking van de jaarwedden hier met die in andere gemeenten. Zooals aan Uwe Vergadering zal blijken uit de hierbij over gelegde Verordeningen en regelingen, welke op dit stuk in andere gemeenten bestaan, is die vergelijking niet gemakkelijk en zeker niet altijd in het nadeel van Leiden. Verschil van regeling ten aanzien van de combinatie van leervakken en van het aantal lesuren door dezelfde leeraren aan verschillende instellingen van onderwijs gegeven, maakt eene juiste vergelijking schier onmogelijk. Vergelijkt men de jaarwedden der taalleeraren, zooals die hier en te Utrecht geregeld zijn, dan ziet men, dat te Utrecht aan de leeraren alleen dan een maximum van ƒ2400.wordt toegekend (bij een minimum van ƒ1800.—) wanneer zij voor twee of meer vakken de bevoegdheid bezitten en daarin onder wijs geven. Wanneer zij slechts in één vak onderwijs geven, zooals hier, dan bedraagt het minimum der jaarwedde ƒ1600 (minder dus dan hier) en het maximum ƒ2200.—, een gelijk bedrag als volgens onze Verordening wordt toegekend. Volgens de Utrechtsche Verordening is het maximum lesuren voor die jaar wedde 25 tegen 24 in onze gemeente. Waar nu de vergelijking met eene belangrijke gemeente als Utrecht niet in het nadeel van Leiden uitvait, kan, dunkt ons, het beroep op hoogere jaarwedden in andere gemeenten niet aangevoerd worden tot rechtvaardiging der gevraagde verhooging. Ten slotte mogen wij niet onbesproken laten het argument door de Commissie van Toezicht aangevoerd voor hare meening dat de jaarwedden der taalleeraren in deze gemeente te laag zouden zijn: de omstandigheid namelijk dat bij de jongste vacature voor de betrekking van leeraar in het floogduitsch zich slechts één sollicitant heeft aangemeld. Wij schrijven dit verschijnsel hieraan toe, dat behalve de bestaande leeraren op dat oogenblik slechts enkele personen in het bezit waren van de volledige acte voor de hoogduitsche taal- en letterkunde, en tevens hieraan dat de jaarwedden dier leeraren in deze gemeente doorgaans wel niet lager, maar toch ook niet hooger zijn dan elders. Alleen de aantrekkelijk heid van het verblijf in eene academiestad wij erkennen met de Commissie van Toezicht gaarne dat dit eene reden te meer is voor leeraren om, ook bij gelijke jaarwedde, aan een betrekking te dezer stede de voorkeur te geven deed een verdienstelijk leeraar van elders tot ons overkomen. Doch wij zouden der Commissie niet gaarne toegeven, dat bovengenoemde omstandigheid eene reden moet zijn om de jaarwedden in onze gemeente hooger te stellen dan elders. Een wedijver op dat punt tusschen de verschillende ge meenten, waarvan vooral op onderwijsgebied reeds zoo dik wijls de nadeelige gevolgen voor de gemeentefinancien werden waargenomen, zouden wij in geen geval durven aanprijzen. Dergelijke motieven mogen soms in enkele zeer speciale gevallen tot verhooging eener jaarwedde leiden, eene algemeene regeling mag daarop naar onze meening nooit gegrond worden. Hoezeer het ons leed doet, dat wij ook na zeer nauwgezette overweging niet kunnen medegaan met het advies van de Commissie van Toezicht en niet kunnen steunen het verzoek van drie zeer verdienstelijke ambtenaren, achten wij ons verplicht op bovenstaande gronden U in overweging te geven afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden3 September 1896. De ondergeteekendentaalleeraren aan de II B. S. voor jongens, nemen de vrijheid het volgende onder Uwe aandacht te brengen dat, volgens de Verordening regelende het bedrag der jaarwedden van de leeraren bij het M O. te Leiden, van 1879, Gem. BI. n°. 7, de jaarwedden der taalleeraren aan bovengenoemde school aanvankelijk bedragen ƒ1800.— en na zes jaren opklimmen tot een maximum van 2200.— dat daarentegen de jaarwedden der leeraren in Geschiedenis en Aardrijkskunde van ƒ2000.na zes jaren tot een maximum van 2400.stijgen; dat, voor zoover ondergeteekenden bekend is. een dergelijke achterstelling van de taalleeraren bij hunne ambtgenooten voor Geschiedenis en Aardrijkskunde aan geen andere H. B. S. in ons land bestaat; redenen waarom zijmet verschuldigden eerbied tot Uwe Verga dering het verzoek richtenhunne jaarwedden te regelen overeenkomstig die van hun ambtgenooten voor Geschie denis en Aardrijkskunde. De Directeur der H. B. S. heeft adressanten verklaard hun verzoek alleszins billijk te achten en dit zoo noodig te willen steunen. Vertrouwende, dat dit verzoek door U in welwillende over weging zal worden genomen, hebben adressanten de eer met verschuldigden eerbied te zijn Uwe dienstwillige dienaren P. Werkman W. Draaijer. Aan den Gemeenteraad. Leiden20 September 1896. In antwoord op Uw schrijven van 7 September jl. (n°. 1020) hebben wij de eernopens het daarbij gevoegde (en hiernevens teruggaande) adres der Taalleeraren aan de H B. S. voor Jongens, U als ons gevoelen mede te deelen, dat het in dit adres vervatte verzoek om gelijkstelling hunner jaarwedden met die der leeraren in de Geschiedenis en de Aardrijkskunde ten volle ondersteuning en inwilliging verdient. Zooals U bekend is, hebben wij zei ven deze zaak reeds vroeger bij herhaling de laatste maal naar aanleiding van de vacature der betrekking van leeraar in het Hoogduitsch ter sprake gebracht. Wij zouden derhalve, ter rechtvaardiging van ons gevoelen, kunnen volstaan met eene verwijzing naar de in onze missives van 19 Mei 1892 (n°. 96) en 3 Juni 1896 (n°. 209) hiervoor aangevoerde gronden, die wij ontleenden aan het groot aantal lesuren, de hoeveelheid huiswerk, het belang der vakken, de steeds zwaardere eischen bij de akte examens, en ten slotte de vergelijking met andere Hoogere Burgerscholen. Hoewel wij ons thans dan ook van eene uit voerige herhaling van het vroeger gezegde meenen te mogen onthoudenwenschen wij toch ep enkele punten nogjin 't bij zonder Uwe aandacht te (moeten) vestigen. Bij de tegenwoordige uitbreiding onzer school, nu bijna altijd de meeste (thans zelfs alle) klassen geheel gesplitst zijn, mag zij zeker in menig opzicht vergeleken worden met scholen als die te Utrecht en te Rotterdam, stellig met die te Dordrecht en te Arnhem; bij zoodanige vergelijking nu blijkt dat de jaarwedden der taalleeraren aan die scholen doorgaans hooger zijn, immers gewoonlijk ongeveer ƒ100.(of meer) per uur bedragen. Laatstgenoemde maatstaf wordt dan ook vrij alge- J. DE JoSSELIN DE JONG

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 5