74 DONDERDAG 29 OCTOBER 1896. de tijdelijke aanwijzing te doenen dat in de tweede plaats de daarvoor benoemde persoon onbevoegd is. De Voorzitter. Wat de bekwaamheden van den tijdelijk benoemde betreft, gaan wij liever af op de verklaringen van den heer Schreinemakers en die van den directeur d 'r kweek school dan op de uwe. Ik geloof, dat zij die beter kunnen beoordeelen, en B. en W. hebben zich geheel en al laten leiden door de adviezen van den directeur der kweekschool, van den districts-scboolopziener en van den heer Schreine makers, die zeer intiem bekend is met den tijdelijk benoemde. En wat diens onbevoegdheid betreft, wij zijn daarom daar overheen gestapt, omdat altijd gebruikelijk is geweest bij het doen van tijdelijke benoemingen, den persoon, die aangewezen wrordt onderwijs in een vak te geven, in de gelegenheid te stellen de akte te verkrijgen, die bij eene definitieve benoeming zou noodig blijken. Dat is herhaaldelijk bij onze onderwijs-instel- lingen gebeurd en ten bate der gemeente. Nu tracht men in den beer Taverne een leeraar te vinden als de heer Schrei nemakers, die een unicus is door in zoovele vakken gelijk tijdig onderwijs te kunnen geven. Zoo iemand tracht men ook nu weer te verkrijgenterwijl anders door 4 personen in het onderwijs had moeten worden voorzienhetgeen natuurlijk verderfelijk is voor elke onderwijsinrichting en in het hijzonder voor de Kweekschool. En wat de bevoegdheid van B. en W. betreft, om een tijdelijk onderwijzer aan te stellenik geloof niet dat daaraan kan worden getwijfeld. Ik geef volkomen toe, dat in het geval niet met zoovele woorden in de verordening is voorzien maar naar de toepassing der wet op het lager onderwijs, die de geheele zaak beheerscht en eene tijdelijke benoeming aan B. en W. opdraagt, is onze bevoegdheid boven twijfel ver heven. Al spreekt de Verordening niet expressis verbis over eene tijdelijke benoemingde wet op het lager onderwijs moet bier analogisch worden toegepast. De eenige uitzondering daarop is, dat wij nu niet hebben het advies van den arrondisse- men/s-schoolopzienermaar van den dis?nc?s-schoolopziener, daar het hier geldt eene tijdelijke benoeming aan de Kweek school, waarvoor altijd bet advies van den districts-school- ziener noodig is. Ik geloof, dat wij geheel gehandeld hebben in overeenstemming met hetgeen gebruikelijk is te doen, en ook naar analogie van de wet op het lager onderwijs De heer De Goeje. M. d. V.Een enkel woord slechts om te verklaren, dat naar mijne meening B. en W. in dezen in alle opzichten correct hebben gehandeld Jk feliciteer B. en W. dat zij er in geslaagd zijn een leeraar te vinden, zoo be kwaam als de heer Taverne, naar ik van verschillende zijden vernomen heb, is. De heer Van Hamel. Ik kan mij in het geheel niet ver- eenigen met de opvatting van den heer De Goeje; ik vind, dat beide besluiten van B. en W. omtrent deze benoeming zijn in flagranten strijd met verordening en wet. Om nu te doen uitmaken of B. en W. in hunne opvatting gelijk hebben, of dat de mijne de juiste is, neem ik de vrijheid eene motie aan het oordeel van den Raad te onderwerpen. Die motie luidt De Raadvan oordeel, dat de Verordening op de Kiueekschool voorschrijft, dat de benoeming van leeraren moet geschieden door den Gemeenteraad, geeft als zijn gevoelen te kennen, dat de tijdelijke benoeming van den heer Taverne niet is overeen komstig die Verordening. De Voorzitter. Ik heb geenerlei bezwaar, om de motie in behandeling te brengen. Ik wil er alleen dit van zeggen, dat wij door eene dergelijke motie geen inbreuk willen doen maken op onze bevoegdheid. B. en W. zullen toch daardoor niet van meening veranderen, omdat wij stellig overtuigd zijn in deze zaak geheel naar onze bevoegdheid te hebben gehandeld. Ik weet niet hoe eene quaestie over bevoegdheid door een motie kan worden opgelost. De heer Van Hamel weet zeer goed, als lid van de School-Commissie, dat er altijd zoo gehandeld wordt als nu is geschied. De eenige wijze, waarop aan zijn bezwaar zou kunnen worden tegemoet gekomen, zoude zijn, dat wij een voorstel indienden tot wijziging van de minder duidelijke bepaling ten deze van de Verordening op de Kweek school; nu gebleken is, dat een man als do heer Van Hamel, die zich zoovele jaren met het onderwijs heeft bemoeid, nog van meening is, dat in deze B. en W onbevoegd zijn, dienen wij in de Verordening die bevoegdheid nadrukkelijk op te nemen, of, zoo de Raad dit in strijd met de bedoeling der Wet op het L. O. acht, den Raad eene tijdelijke benoeming opdragen. Zoolang dit niet is geschied, zullen wij echter steeds voortgaan te handelen, zooals wij nu hebben gedaan. De heer Van Hamel. Wanneer U, M. d. V., eene wijzi ging van de verordening voorsteltis mijn bezwaar opge heven. Maar zooals de verordening nu luidt, komt het mij voor, dat B. en W. niet bevoegd zijn te handelen zooals zij bij deze benoeming hebben gedaan. De eenige oplossing is nu, dat de Raad uitmaakt of B. en W. bevoegd zijn. En nu kan ik niet denken, dat wanneer de Raad uitmaakt, dat B. en W. ongelijk hebben gehad, zij toch ondanks die mee ning van den Raad willen voortgaan op die wijze te handelen. De Voorzitter. Dat zal toch ongetwijfeld het geval zijn, tenzij de Verordening wordt gewijzigd, in dien zin, dat de Raad de tijdelijke benoemingen moet doen. De Raad zou bij motie wel kunnen uitmaken, dat ik bijv. als hoofd der politie op de eene of andere wijze van mijne bevoegdheid geen ge bruik mag maken. De heer Van Hamel verliest geheel de wet op het lager onderwijs uit het oog; daar wordt de zaak ge regeld en die regeling is hier bij analogie altijd toegepast. Wij kunnen dus niet in strijd komen met de wet, want wat de wet voorschrijft ten aanzien van tijdelijke benoemingen, wordt door de Verordening op de kweekschool, al staat het er niet met zoovele woorden in, niet anders geregeld. Ik her haal, ik begrijp niet hoe de heer Van Hamel, die zich zoovele jaren met het onderwijs heeft bezig gehoudennu eensklaps bij deze gelegenheid over zulk eene tijdelijke benoeming be zwaren gaat opperen. De heer Van Hamel. M. d. V. Ik doe dat vooral daarom, omdat blijkt, dat B. en W. een onbevoegde benoemd hebben en dat hebt u niet tegengesproken. U hebt wel getracht dat te verzachten, maar het is en blijft waar, dat de aangewezene op het moment onbevoegd is, niettegenstaande de districts schoolopziener heeft gezegd er zich bij te zullen neerleggen. De vraag is nog, of de districts-schoolopziener volkomen van het geval op de hoogte is, en of hij bekend is met het feit, dat de aangewezen persoon ten eenenmale onbevoegd is. De Voorzitter. Ik ben dat niet met u eensik heb niet gezegd, dat de heer Taverne onbevoegd is om als tijdelijk onder wijzer op te treden. Al mist hij de akte voor eene definitieve benoeming, daarom is hij voor eene tijdelijke aanstelling nog niet onbevoegd. En de districts-schoolopziener is van alles volkomen op de hoogte. B. en W. zijn altijd gewoon de autoriteiten, die zij van advies moeten dienen, volledig in te lichten. Heeft de heer Van Hamel eene motie ingediend? De heer Van Hamel. Ik zou er prijs op stellen, M. d. V., deze motie in deze vergadering niet behandeld te zien. Ik zou daarom de behandeling daarvan willen uitstellen en de beslissing daarover willen zien verdaagd. De Voorzitter. Indien de heer Van Hamel de motie toch wil behandelen, zou ik zeggen laten wij het nu doen. Ik vind, dat er voldoende over is gedebatteerd. De heer Van Hamel. M. d. V. Ik geloof, dat niet alle leden voldoende van de zaak op de hoogte zijn, om over de motie nu dadelijk te beslissen. De Voorzitter. De heer Van Hamel stelt dus geen motie voor, dientengevolge vervalt de behandeling vanzelf. De heer Verhey van Wijk. M. d. V. Was door u op volgn. 126 niet eene vermindering van f 50.— voorgesteld De Voorzitter. Juist. Achtereenvolgens worden nu de volgns. 126 (aldus gewij zigd) en 139 zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De volgns. 140—143 worden achtereenvolgens zonder dis cussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 144: Kosten van verpleging van arme krankzinnigen f 25000.-. De Voorzitter. Dit art. moet in de eerste plaats worden verhoogd met f 2500. omdat na de samenstelling der be grooting het aantal krankzinnigen in deze gemeente met 12 is vermeerderd. Eigenlijk zou de verhooging dus moeten zijn f 3600.— maar daarin is reeds gedeeltelijk voorzien doordat de post reeds hooger was uitgetrokken. In de tweede plaats moet op verzoek van den Minister worden uitgetrokken een post, volgn. 144a: Aandeel van het Rijk en de Provincie in de bijdragen van kerkelijke instellingen en particulieren f 120. De geheele post wordt dus gebracht op 27620. - Aldus gewijzigd wordt de post zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De volgns. 145—155 worden achtereenvolgens zonder dis cussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 156*. Pensioenen, lijfrenten en wacht gelden f 20567. De Voorzitter. Dit volgn. moet worden verminderd met ƒ297,44 en alzoo uitgetrokken op een bedrag van 20270,— wegens het overlijden van een gepensionneerde. De volgnrs. 156—167 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 8