88
aanbrengen van 7 closets in de privaten, het bouwen van
een steenen bergplaats voor brandstoffen met gegalvaniseerd
ijzeren bedekking, en de inrichting van een badkamer op de
eerste verdieping ten behoeve van het hoofd der school. De
kosten dier werkzaamheden zijn door de Commissie van
Fabricage begroot op 100.voor den bijbouw der privaten,
f 400.voor het leveren en aanbrengen der closets, 300,
voor de bergplaats der brandstoffen en 200.— voor de in
richting der badkamer.
Wij stellen uw College mitsdien voor ons ter zake een
crediet te willen verleenen van ƒ1000.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 257. Leiden, 5 November 1896.
Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van E. M. A.
Van de Vrande—Stoeke, geven wij Uwe vergadering in over
weging aan adressante, wegens vestiging in de gemeente
in September j.l., terugbetaling te verleenen van schoolgeld
voor haar kind, leerling van de Leerschoolover de maanden
Juli en Augustus tot een bedrag van ƒ2.66.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 29 October 1896.
De ondergeteekende E. M. A. Van de Vrande—Stoeke geeft
U bij deze kennis, dat haar zoontje T. E. J. H. V. d. Vrande
bij hare vestiging te Leiden van af 10 Sept. j.l. als leerling
der voorbereidende school (Hoofd de heer J. A. v, Dijk), de
school heeft bezocht, dat zij het le kwartaal ingegaan 1 Juli
in zijn geheel heeft voldaan, reden waarom zij vriendelijk
verzoekt restitutie te mogen ontvangen van het te veel betaalde.
Hetwelk doende,
E. M. A. V. d. VrandeStoeke,
Langegracnt 94.
N°. 258. Leiden, 7 November 1896.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen
den door het R. Kath. Armbestuur ingedienden staat van
af- en overschrijving op de begrooting van het jaar 1895,
strekkende tot vervanging van de bij besluit van Uwe Verga
dering van 30 Juni 1896 goedgekeurde af- en overschrijving
dien dienst betreffende.
De Commissie adviseert Uwe Vergadering tot goedkeuring
van dien staat en voorts, in verband hiermede, tot goedkeu
ring van de rekening over 1895 van gemelde Instelling, in
ontvangst op 8247,23in uitgaaf op 8225,73sluitende
met een batig saldo van 21,50®.
Aan den Gemeenteraad. De Comm. van Financiën.
N°. 259. Leiden9 November 1896.
Ten gevolge van het bij raadsbesluit van 1 September j. 1.
aan Dr. J. M. W. Kramer op diens verzoek verleend eervol
ontslag als stads genees- en heelkundige is deze betrekking
vacant. De stads genees- en heelkundige Dr. A. C. Hartevelt,
die voorloopig alleen belast was met de geneeskundige armen
praktijk op een jaarwedde van 450,is thans mede belast
met de heelkundige armenpraktijk ten gevolge waarvan diens
jaarwedde thans bedraagt 800,—.
Op dit oogenblik zal alsnu moeten worden aangesteld een
stads genees- en heelkundigevoorloopig alleen belast met
de geneeskundige armenpraktijk op eene jaarwedde van f 450,
onder bepaling dat de jaarwedde op ƒ800,— wordt gebracht,
zoodra hem mede, bij eventueele vacature van de betrekking
van stads heelkundige, de heelkundige praktijk wordt opge
dragen.
Onder mededeeling dat Dr. S. F. W. Van Hasselt, arts,
gevestigd te Leideneen verzoekschrift heeft ingediend om
tot deze betrekking te worden aangesteld, geven wij Uwe
Vergadering in overweging over te gaan tot de benoeming
van een stads genees- en heelkundige onder de bovenmedege-
deelde bepalingen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 14 November 1896.
Ten vervolge op ons rapport van 9 November j. 1. (Ing.
stukken n°. 259) in zake de benoeming van een Stads Genees-
en Heelkundige, hebben wij de eer U mede te deelen dat de
heer Dr. S. F. W. Van Hasselt ons heden heeft medegedeeld
dat hij de sollicitatie naar de genoemde betrekking intrekt
en dat mede op heden is ingekomen een verzoekschrift van
Dr. Th. G. Den Mouter, om als zoodanig te worden benoemd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 2C0. Leiden, 9 November 1896.
Door het Hoofdbestuur der schippersvereeniging Schuttevaer
is nevensgaand verzoekschrift ingediend aangaande de heffing
van havengeldenwaarbij in de eerste plaats wordt verzocht
de Verordening op de heffing van havengelden zoodanig toe
te passen, dat het zonder betaling van havengeld veroorloofd
is de schepen vast te maken aan den wal of daaraan vast
te houden met een haak of in de tweede plaats, wanneer
daartegen bezwaren bestaan, de Verordening zoodanig te
wijzigen, dat geen havengeld verschuldigd is wanneer de
schepen gedurende eenige uren worden vastgemaakt aan
den wal.
Naar aanleiding van dit verzoek zij in de eerste plaats mede
gedeeld dat de betrekkelijke bepaling van het besluit voor
de heffing van havengelden van 27 September 1894, Art. 5
litt d, luidende: «Aan deze belasting zijn niet onderworpen:
»d. "Vaartuigen en houtvlotten die de gemeente binnenkomen
»aan de zijde van de Schrijversbrug of aan de zijde van het
«Galgewater, het territoir der Gemeente Leiden in de richting
«Schrijversbrug, Haven, Oude Vest en Galgewater of omge-
»keerd rechtstreeks doorvaren en van de gemeentewateren
«geen gebruik maken als los- of laadplaats of als verblijfplaats",
van den beginne af, in het belang van de neringdoenden,
zoo vrijgevig mogelijk is toegepast, door nl. aan iedereen
zonder vastmaken van touwen enz. toe te staanmet een
vaartuig eenigen tijd aan den wal te liggentot het doen van
huishoudelijke inkoopen, zonder betaling van havengeld.
Door deze wijze van toepassing wordt aan de door adres
santen bedoelde bezwaren tegemoet gekomen, terwijl de in
het adres voorkomende bewering, dat enkele vaartuigen
slechts met man en vrouw of jongen bemand zijn, waardoor
men verplicht zoude wezen de vaartuigen met touwen vast
te maken voor het doen van inkoopen, niet afdoende is,
omdat zonder eenig bezwaar de boodschappen kunnen ver
richt worden door de vrouw of den jongen en inmiddels de
bewaking van het vaartuig aan den man kan worden over
gelaten.
De verder in het adres voorkomende bewering, dat wan
neer het vaartuig gedurende eenigen tijd aan den wal wordt
vastgelegd, alsdan niet gezegd kan worden dat van de ge
meentewateren gebruik wordt gemaakt als los- of laadplaats
of verblijfplaats, ten gevolge waarvan bedoelde vaartuigen
zouden moeten vallen in de vrijstelling vermeld in art. 5 litt dis,
onzes inziens, onjuist, zooals uit de geschiedenis van de vast
stelling van de Verordening op de heffing van havengeld
duidelijk blijkt. De vrijstelling van havengeld geldt alleen
voor rechtstreeks doorvarende vaartuigen.
In dien zin werd dan ook door de Arrondissements Recht
bank van 's Gravenhage bij vonnis van 2 Januari 1895 eene
beslissing genomen en een schipper, wiens vaartuig gedu
rende ongeveer twee uren aan den wal gemeerd had gelegen,
wegens niet-betaling van havengeld veroordeeld.
Bij dat vonnis werd overwogen dat het woord verblijfplaats
niet vordert dat het verblijf van eenigen duur is en zulks
te minder waar, zooals in genoemde verordening het wordt
gebruikt in tegenstelling van rechtstreeks doorvaren;
dat bovendien uit de geschiedenis van die verordening
blijkt dat in artikel 5 litt. d niet aan een' verblijf van eenigen
duur is gedacht;
dat toch aanvankelijk was vastgesteld dat alle vaartuigen
ook de doorvarende, havengeld zouden betalen, maar naar
aanleiding van eene opmerking van Gedeputeerde Staten de
vaartuigen, die de gemeente Leiden in eene in genoemd
artikel aangegeven richting rechtstreeks doorvaren, van het
havengeld zijn vrijgesteld; dat dus alleen ten opzichte van
rechtstreeks doorvarende vaartuigen vrijstelling van het haven
geld is verleendwaar alle andere vaartuigendie uit welken
hoofde ook, hetzij om te lossen of te laden, hetzij om een
andere reden, korteren of langeren tijd in de gemeente ver
toeven, aan de belasting zijn onderworpen, zijnde dan ook
bij de discussie over deze verordening door een der leden van
den Gemeenteraad met instemming van den Voorzitter en
zonder tegenspraak van andere leden van dien Raad betoogd
doorvarende schepen zullen geen havengeld behoeven te
betalen, maar zoodra een schipper hier of daar zijn schip
aan den wal vastmaaktmoet hij wel daarvoor havengeld
betalen.
Het door den beklaagde ter verdediging aangevoerde dat
in de gegeven omstandigheden nu gebleken was dat de
schuit slechts een paar uren aan den wal gemeerd gelegen
heeftniet kan worden aangenomen dat door de schuit van de