04
DONDERDAG 22
OCTOBER 1896.
eenigszins mogelijk is, dit tegengaan. Zoo iets behoeft niet
opzettelijk in het reglement te worden vermeld. Het spreekt
van zelf dat nooit aan een patient onthouden zal worden,
wat hij voor zijne geestelijke behoeften noodig heeft, doch
dit is eene zaak die ter beoordeeling moet worden overgelaten
aan de Commissie en aan den Directeur.
De heer Van Kempen. IVL d. V. Ik blijf bij mijne meening
dat eene college van 4 ledentoevallig tot Commissie van
beheer gekozen, incompetent is een Protestantsch Geestelijke
te benoemen, daartoe is eene Commissie, benoemd door de
verschillende Kerkeraden veel geschikter.
Wat het bezwaar betreft, dat niet ieder Geestelijke kan
worden toegelatenwant dat bij toespraken rekening moet
gehouden -worden met den geestestoestand van de patiënten,
daarop antwoord ikdat immers volgens het reglement de
Geestelijken zich moeten onderwerpen aan de verordeningen
van de geneesheeren.
Het geldt hier werkelijk eene zaak te ernstig om in een
bespottelijk daglicht te stellen, door er bijv. op te wijzen,
dat eene commissie uit Israëlieten bestaande juist eene zeer
onpartijdige keuze zoude doen. Wat ik vraag is niet anders
dan gelijke behandeling van Katholieken en Protestanten.
Ik ben indertijd medegegaan met alles wat ten aanzien van
het Krankzinnigengesticht is voorgesteld; in de provinciale
staten heb ik de zaak met genoegen ondersteund, maar altijd
heb ik gedacht dat hierbij geene partijquaestie zoude worden
gemaakt. En toch geschiedt dit welwanneer bij v. de 4 leden
van de commissie behooren tot eene richting.
De Voorzitter. De heer Van Kempen meende dat ik de
quaestie in een bespottelijk daglicht zou hebben gesteld door
te spreken van eene Commissie uitsluitend bestaande uit Is
raëlieten. Ik heb daarbij niet anders gedaan dan den heer
Van Kempen te volgen, want deze heeft het eerst gesproken
van eene Commissie uit Israëlieten bestaande.
De heer Van Kempen. M. d V.! Ik heb gesproken van eene
Commissie bestaande uit Katholieken en Israëlieten, doch dit
is van minder belang. Waarop het aankomt is het waarborgen
aan de Protestanten van het recht om in zulk een belangrijke
zaak als de benoeming van een Geestelijke, te worden gehoord.
De heer Drucker. Met een enkel woord moet ik U verklaren
waarom ook ik mij niet met het amendement van den heer
Van Kempen kan vereenigen. Waren er slechts twee kerkge
nootschappen, het Katholieke en het Protestantsche, dan zou
ik zeggenlaat ons aan de Protestanten niet onthouden wat
wij aan de Katholieken toestaan. Maar die toestand heeft men
niet. In plaats van één kerkgenootschap vindt men onder de
Protestanten een aantal richtingen, die nu juist niet altijd in
de meest volkomen harmonie met elkander leven. Daarom heb
ik bezwaar mede te gaan met het amendement.
De heer Fockema Andre/e. Wanneer inderdaad de vrees
van den heer Van Kempen werd verwezenlijkt, dat nl. de
keuze van een Geestelijke eene partijkeuze zal wordenomdat
de 4 leden van de Commissie allenzooals hij schijnt te
verwachten, dezelfde richting zullen toegedaan zijn, dan
ware wellicht voor zijn denkbeeld iets te zeggen. Maar ik
houd de eventueel te benoemen leden van de Commissie
voor te ernstig, om hunne positie als leden van eene Com
missie van Beheer over een krankzinnigengesticht te mis
bruiken om propaganda te maken voor de eene of andere
godsdienstige richting. Ik geloof dat zij in de eerste plaats
met den meesten ernst zullen onderzoeken wie het meest
geschikt is, om met de ongelukkigen om te gaan welke in
zulk een gesticht worden verpleegd.
Ik moet eerlijk bekennen, dat wanneer het maken van
eene voordracht wordt opgedragen aan de verschillende
Kerkeradenik veel meer vrees voor het maken van propa
ganda voor eene bepaalde richting en voor partijdigheid
dan wanneer de keuze wordt opgedragen aan eene Commissie
benoemd door leden van den Gemeenteraad.
De Voorzitter Wat hier ten aanzien van het Krankzinnigen
gesticht wordt voorgesteld is niet een voorbeeld dat op zich
zelf staat. Wij hebben hier eene Rijkswerkinrichting voor
vrouwen, waaraan verbonden zijn een Protestantsch, een Katho
liek en een Israëlietisch geestelijke. Welnu, daar wordt op
dezelfde wijze gehandeld. De Minister van Justitie benoemt den
Protestantschen Geestelijke, terwijl natuurlijk de Katholieke
Geestelijke wordt aangewezen door het Katholiek Kerkbestuur.
De heer Pera. M. d. V Ik gevoel wel iets voor het
bezwaar van den heer Van Kempen en daarom heb ik ge
dacht of er niet een middenweg te vinden zoude zijn. Wan
neer men bijv. bijeenriep vertegenwoordigers van de verschil
lende kerkgenootschappenonverschillig of men neemt één
vertegenwoordiger van elk genootschap of zoovele als er
predikanten bij een genootschap zijn, dan kan zulk eene
Commissie van vertegenwoordigers aan de Commissie van
Beheer aanbieden een drie- of zestal van predikanten om
daaruit eene keuze te doen. Dan heeft men aan de verschil
lende kerkgenootschappen toch eenigen invloed op de benoe
ming gegeven.
De Voorzitter. Ook den middenweg van den heer Pera
zou ik niet kunnen aanbevelen. Ik geloof dat men de be
noeming veilig kan overlaten aan de Commissie van beheer,
die, hoe zij ook moge samengesteld zijn, zal beseffen dat
aan een goede keuze veel is gelegen.
Het amendement van den heer Van Kempen, wordt in
stemming gebracht en met 21 tegen 3 stemmen verworpen.
Tegen stemden de heerenVan Dissel, Kerstens, Du Rieu,
Drucker, Van Lidth de Jeude, Driessen, Juta, Van Rhijn,
Van Hamel, Cock, Fockema Andreae, De Goeje, Zaaijer, Sie-
genbeek van Heukelom, Kroon, Zillesen, De Sturler, Hassel-
bach, Stadhouder, De Vries en Kaiser.
Voor stemden de heerenVan Kempen, Van Hoeken en Pera.
De heer Zillesen. M. d. V. Mag ik vragen of de Geestelijken
geldelijk honorarium zullen genieten? Ik meen dat dit niet
het geval is bij de door U genoemde Rijkswerkinrichting
voor vrouwen.
De Voorzitter. Daar hebben zij allen hetzelfde honorarium,
wat ook vermoedelijk in het krankzinnigengesticht het geval
zal zijn.
Art. 14 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artt. 1518 worden achtereenvolgens zonderberaadslaging
of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging van art. 19, luidende:
»Hij kan, behoudens zijn verantwoording daarvan aan de
Commissie, zonder machtiging beschikken over die posten van
uitgaaf der begrooting, waarbij gelden worden toegestaan voor
de weekloonen, geneesmiddelen, de geneeskundige boekerij
en andere geneeskundige doeleinden en voor uitspanning der
verpleegden.
Over andere posten mag hij alleen in spoedeischende geval
len zonder machtiging van den Voorzitter en maandcommis-
saris beschikken."
De heer Pera. M. de V.! Volgens de laatste alinea van dit
artikel mag de Directeur ook besclrkken over andere posten,
niet genoemd in de eerste alinea. Zou het niet goed zijn te
bepalen, dat hij van die bevoegdheid gebruik makende, daar
van dadelijk moet kennis geven aan den oorzitter van de
Commissie van beheer?
De Voorzitter. De maandcommissaris komt elke week in
het gesticht en bovendien staat het gesticht in verband met
het stadhuis. Geldt het dus eene zaak van eenig gewicht,
dan zal de Directeur wel eerst machtiging vragen tot het
doen van de uitgaaf. Het geldt hier uitgaven van zeer
geringen aard en ik kan niet denken dat het geval zich ooit
zal voordoen, dat de Directeur eenige belangrijke uitgaaf
zal doen op eigen autoriteit.
De Heer Pera. De wijze waarop het artikel is geredigeerd
gaf mij aanleiding tot de vraag: De Directeur mag uitgaven
doenwaarvoor hij anders de toestemming zoude behoeven
van de Commissie van Beheer. Maar acht U, M. d. V.
dadelijke kennisgeving niet noodig, dan zal ik er verder niet
op aandringen.
De heer De Goeje. M. d. V.! Een kleine taalkundige
vitterij. Moet in de laatste alinea niet voor maandcommis
saris het lidwoord »den" worden gezet
De Voorzitter. U hebt gelijkdit dient er nog te worden
bijgevoegd.
Art. 19 wordt in dien zin gewijzigd goedgekeurd.
De artt. 20-28 worden achtereenvolgens zonder beraadsla
ging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 22 luidende:
»De geestelijken voorzien in de godsdienstige behoeften der
verpleegden. Daartoe wordt door hen op den wekelijkschen
rustdag en groote kerkelijke feestdagen een algemeene gods
dienstoefening gehouden, moeten zij de hun aangewezen ver
pleegden van tijd tot tijd afzonderlijk toespreken en zijn zij
verplicht den zieken en stervenden, bij wie zij geroepen worden,
geestelijken bijstand te verleenen.
Bij hunne toespraken tot de verpleegden moeten zij reke
ning houden met den raad en de voorlichting der geneesheeren,
terwijl ieder geestelijke voorts verplicht is zich te onthouden
van bemoeiingen met verpleegden, die niet tot zijn kerkge
nootschap behooren."
De heer Kerstens. M. d. V.Dit artikel geeft zeker alleen
aan de godsdienstoefeningen die moeten gehouden worden,
zoodat ook nog andere godsdienstoefeningen kunnen gehou-