56 DINSDAG 1 SEPTEMBER 1896. Het laatste is vooral buiten de kom van de gemeente, o. a. op den Hoogen Rijndijk, zeer noodig ten behoeve van de voetgangers. De Voorzitter. Zooals den heer Pera bekend iszijn nieuwe politie-verordeningen in bewerking, en zeer zeker zal daarbij op het door hem behandelde punt worden gelet. Mochten dan de bepalingen naar zijne opvatting niet voldoende zijn, welnu, dan is de heer Pera als raadslid in de gelegenheid die maat regelen voor te stellen, als hij wenschelijk zal achten. Dat de Zondagswet een wassen neus is, zou ik hem niet gaarne toegeven; ik geloof niet. dat dit met één wet het geval is. Die wet is ook niet geschonden door hetgeen op den Hoogen Rijndijk is geschied. \an de toedracht van de zaak, zooals de heer Pera die mededeelt, is mij niets bekend. Het is mogelijkdat er bij den afrit iets voorgevallen is, dat niet geheel in den haak was, maar ongeregeldheden zijn mij niet gerapporteerd. En wat het verzoek van den heer Pera betreftom bij vol gende wedstrijden het afrijden op Leidsch grondgebied te ver bieden, ik kan de toezegging niet doen, dat B. en Weth. dit zullen voorstellen. Wanneer de Zondagswet niet wordt geschon den zie ik niet in waarom op Leidsch gebied geen afrit zoude mogen plaats hebben, althans huiten de kom der ge meente. Binnen de bebouwde kom der gemeente zou daarvan natuurlijk geen sprake kunnen zijn. Ik zal evenwel het punt in het college van het Dag. Best. ter sprake brengen. De heer Pera. M. d. V. U hebt zelf erkend, dat LI niet vol doende op de hoogte zijt van het voorgevallene op den Hoogen Rijndijk. Ik kan U dan zeggen, dat de weg daar geheel was afgesloten, geen rijtuig kon passeeren. En dat is toch, meen ik, een stoornis in het openbaar verkeer, die niet mag plaats hebben ten behoeve van eenige wielrijders. Zelfs bewoners van huizen daar konden niet passeeren en hunne woning bereiken. Ik weet bijv. een huisgezin, bestaande uit 5 personen, die voor het touw moesten staan wachten, tot eindelijk de ge legenheid zich aanbood om er onder door te kruipen en zoo thuis te komen. Vroeger is er nooit eene omheining geweest. Gaarne zoude ik zien, dat die versperring van den open baren weg in het vervolg niet meer plaats heeft. De Voorzitter. Natuurlijk zal daartegen gewaakt worden, maar ik kan nog niet gelcoven, dat de weg zoo versperd is geweest, dat de doortocht van personen, en zelfs van rijtuigen belet is geworden. Ik zal evenwel een onderzoek doen instellen. De heer Pera. Dat is toch het geval geweest. Het was juist tegen den tijd dat de kerken uitgingen en allerlei wagens en voertuigen moesten wachten, totdat de wielrijders weg waren. Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 4