50 DONDERDAG 20 AUGUSTUS 1896. De heer Verhev van Wijk. M. d. V. U doet het eenigs- zins voorkomen, alsof ik per se gekant ben tegen het maken van eene nieuwe kaart. Dat is echter niet zoo. Ik heb gezegd hoe langer men met het maken wacht hoe beter de kaart zal zijn, omdat er in een paar jaar heel wat in de gemeente veranderd zal zijn. Na uwe stellige verzekering, dat de nieuwe kaart absoluut noodig is, zal ik echter niet verder op uitstel aandringenik dacht dat de tegenwoordige kaart van Leiden vrij goed was, omdat daarop toch ook alle perceelen voorkomen, De Voorzitter. Jawel, maar zóó dat men ze nauwelijks met een loup kan zien. De heer Dekhitijzen. Ik moet het voorstel ten zeerste ondersteunen. De tegenwoordige kaart van de buitengemeenten is niet bijgewerkt; er staan verscheidene perceelen aan de Rijn- en Schiekade niet op, en ook staan er niet op de nieuwe huisnummers; wij kunnen de kaart inderdaad niet ontberen. De heer Van DissEL. M. d. V.! Ik kan ook niet anders dan mijn volle sympathie met het voorstel van B. eri W. betuigen. Ik heb de vaste overtuiging, dat het onmogelijk is al het werk te doen wat van de gemeente-administratie gevorderd wordt vooral zal er in den eersten .tijd veel van fabricage gevergd worden, wanneer men niet heeft eene goede kaart. Het is m.i. zóó totaal onmogelijk, het zonder kaart te doen, dat al moest de nieuwe kaart nog meer geld aan de gemeente kosten, ik toch met volle ovértuiging daarvoor mijne stem zoude geven. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Verzoek van den Raad van Administratie van het Inva lidenhuis, om restitutie en vrijstelling van recognitie voor steenen beeren. (Zie Ing. St. n°. 192.) De heer Fockema Andreae. M. d. V. Het komt mij niet juist voor, dat restitutie van de over 1895 betaalde ƒ6.— geweigerd wordt en wel om deze reden. In de toelichting van het voorstel van B. en W. lees ik: »Uit den aard der zaak kan voor gebruik van gemeentegrond en bezittingen geen afschrijving van de daarvoor verschuldigde recognitie worden verleend dan nadat door den gebruiker is kennis gegeven, dat daarvan geen gebruik meer wordt gemaakt." Nu komt het mij echter voor dat volgens de Verordening wordt betaald voor het gebruik en dat niet behoeft te worden betaald, wanneer men niet gebruikt. Dat motief van B. en VV. geldt volkomen voor zoover het van het Dag. Best. niet gevergd kan worden, dat het zich er van overtuige of misschien met het gebruik van gemeentegrond is opgehouden. Wanneer B. en W. iemand aanslaandie voor onbepaalden tijd ver gunning heeft verkregen om gemeentegrond te gebruiken en die niet te kennen heeft gegeven, dat hij van de vergunning niet langer wenscht gebruik te maken, dan zijn zij geheel gedisculpeerd, want zij kunnen zeggen: wij wisten niet, dat met den aanslag moest worden opgehouden. Wanneer ik de zaak goed begrijp, dan is de betaling in 1895 gevraagd en ook gegeven eene betaling voor het gebruik over 1896, want in art. 2 der Verordening op de heffing dezer belasting staat: »Wanneer die vergunning voor meer rlan een jaar verleend is moet, om daarvan gebruik te kunnen blijven maken, de belasting voor het volgend jaar altijd vóór het einde van het loopendè bij den gemeente-onvangerdie daarvan bewijs afgeeft, betaald zijn." Wil men dus in 1896 van iets gebruik maken, dan moet daarvoor in 1895 betaald worden. Nu komt het Dag. Best. aan den Raad van Administratie in 1895 betaling vragen yoor 1896. De Raad van Administratie betaalt in 1895, maar nu blijkt dat men zich vergist heeft, want het gebruik, waarvoor be taling wordt gevraagdbestaat al sedert jaren niet meer. Ik laat nu de jaren vóór 1895 rusten, want bij analogie uit art. 228 van de Gemeentewet redeneerende, komt het mij voor dat van de vorige jaren geen restitutie behoeft gegeven te worden. Wat echter in den loop van 1895 ten onrechte is betaald, daarvan moet, dunkt mij, wel restitutie worden verleend. Het geldt hier slechts ƒ6.— eene kleine som dus; het is dan ook niet te doen om de knikkers, maar om het recht van het spel. Dit geldt nog te meer, omdat er zijn opgeruimd beeren van een muur, die in eigendom behoort aan de gemeente en wel opgeruimd op last van gemeente-ambtenaren. Zeker ware het wenschelijker geweest, indien de Raad van Administratie nog eens na die opruiming had gezegd: dus onze recognitie be hoeft niet meer te worden betaald. Dat heeft men evenwel vergeten en men is nu begonnen met zooals het behoort eerst te betalen en dan te reclameeren. Het feit staat echter vastdat betaald is voor ietswaarvoor geen betaling meer verschuldigd was, want volgens de Verordening is betaling verschuldigd voor gebruik en dat gebruik heeft niet plaats gehad. Wij behooren dus datgene wat over het laatste jaar onverschuldigd is betaald terug te geven; wat de vorige jaren betreft, daaromtrent kunnen wij ons beroepen, zooals ik reeds zeide, op art. 228 Gemeentewet. De Voorzitter. Ik begin al dadelijk met de verklaring, dat ik de interpretatie van den heer Fockema Andreae vol strekt niet deel. Volgens zijne interpretatie zou alleen dan betaling kunnen gevraagd worden, wanneer na verzochte en verkregen vergunning gemeentegrond werkelijk gebruikt is. Dat is niet zoo. Er wordt geheven eene belasting voor het gebruik van gemeente-grond of gemeente-bezittingen. Wan neer nu iemand het gebruik heeft gevraagd van gemeente grond en de bevoegde autoriteit heeft zijn verzoek toegestaan, dan staat het den aanvrager verdei' vrij om van de vergun ning al dan niet gebruik te maken. Zoodra de vergunning is verleend en de aanvrager op het kohier is gebracht, is hij verplicht te betalen, of hij al dan niet gebruik maakt van zijne vergunning. Wat zou de verordening beduiden, indien na afloop van een jaar bijv. verschillende rijtuigverhuurders kwamen mededeelen, dat zij over dat jaar geene recognitie verschuldigd warenomdat zij van hunne vergunning tot het innemen van gemeentegrond geen gebruik hadden gemaakt. Dat argument van den heer Fockema Andrea houdt geen steek. Men betaalt, niet voor het feitelijk gebruik, maar voor het Kunnen gebruik maken. De heer Fockema Andrea? beroept zich verder op het slecht geredigeerde art. 2 van de verordening, wat niet, althans niet letterlijkkan worden toegepast. De betaling geschiedt over het loopende jaar niet voor het volgende. Het Invaliden huis heeft over 18115 recognitie betaald. Dat is het feit. Vol gens het slecht geredigeerde art. 2 moge het onjuist zijn, dat de recognitie niet vroeger is ingevorderd, maar juist is het toch dat restitutie wordt gevraagd van de recognitie be taald over 1895. Voor 1896 stellen B. en W. voor tegemoet te komen aan het bezwaar van het Invalidenhuis en de 6 van het kohier te roieeren. Maar er kan geen restitutie worden verleend van eene recognitie, die betaald werd over een jaar, waarvoor het gebruik van gemeentegrond nog niet was opgezegd; anders zou men ook moeten teruggaan over al de andere jaren, waarin van de vergunning werkelijk geen gebruik is gemaakt. Men moet ook niet denken dat het zoo'n eenvoudig geval is, dat het hier maar is eene quaestie van 6Wat hier het Invalidenhuis overkomt, komt tallooze malen voor. Er zijn menschen, die jaren lang recognitie hebben betaald voor iets, waarvan zij ten slotte bemerken dat zij al jaren geen gebruik meer hebben gemaakt. Er kan bijv. eene uitloozing in een riool vervallen zijn hoe kan fabricage dit zonder aangifte van de betrokken personen zelf controleeren. De ontvanger moet natuurlijk zijn kohier volgen en doorgaan met de inning. Het Invalidenhuis heeft vergeten te berichten, dat het geen gebruik meer wenschte te maken of kon maken van de beerenmaar als wij nu toch niettegenstaande dit verzuim restitutie verleenen van de, als men wil, onverschul digde betaling, dan zal fabricage in tal van moeielijkheden komen Hoe komt het, dat men tegenwoordig het gebruik opzegt? Omdat het tarief verhoogd is. Toen vroeger door het Invalidenhuis voor de steenen beeren 60 cent moest betaald worden, toen betaalde menmen keek niet naar de beeren om, maar nu 6.betaald moet worden, gaat men eens zien of zij er nog zijn. En nu bemerkt men eerst, dat zij al sedert 1889 verdwenen zijn. Gaan wij nu dit verzoek inwilligen, dan zullen er tal van dergelijke verzoeken volgen. Ik acht den rechtsgrond, waarop dit voorstel steunt, geheel juist Het is, zooals ik reeds zeide, niet juist dat alleen betaling verschuldigd is voor het feitelijk gebruik, neen, die betaling is verschuldigd voor het kunnen gebruik maken Die vergunning aanvraagt om rijtuigen op den openbaren weg neer te zetten, behoeft het daarom nog niet te doen, maar toch is hij, al doet hij het niet, de recognitie ver schuldigd, omdat hij het, kan doen Volgt men dien regel niet, dan raakt de geheele administratie in de war. Hier mag men zich niet vastklemmen aan de letterlijke beteekenis van het woord gebruik, niet vragen of van eene vergunning feitelijk gebruik is gemaakt, maar wel of men daarvan gebruik had kunnen maken. Totdat de vergunning is opgezegd of ingetrokken, moet men betalen. De heer Fockema Andreae. M. d V.! Uwe interpretatie kan ik volstrekt niet deelen, noch ook beamen uwe opmer king, dat ik mij ten onrechte zoude hebben beroepen op het volgens U verkeerd en slecht geredigeerde art. 2 van de ver ordening. Natuurlijk kon ik niet vermoeden, dat dit art. niet meer werd nageleefd. Mij komt het voor dat de practische bezwaren, door U ontwikkeld, volstrekt niet bestaan wanneer men naleeft de verordening zooals zij daar ligt. Er is iemand die vergunning vraagt, die vergunning wordt hem verleend, maar hij mag daarvan geen gebruik maken, tenzij hij er eerst voor betaalt. Wanneer hij niet van plan is van de vergun ning gebruik te maken, zal hij ook niet betalen. Hij moet dus beginnen met betalen. Is de vergunning voor meer dan een jaar verleend, dan komt aan het einde van elk jaar eene nieuwe heffing hem herinneren, dat hij, wan neer hij het volgende jaar van de vergunning gebruik wenscht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 4